Category Archives: Non classé

Kennis, attitude en ervaring van patiënten m.b.t. handhygiëne: enquêteonderzoek in het OLV ziekenhuis Aalst-Asse-Ninove

Inleiding

Handhygiëne is de belangrijkste maatregel in de preventie van de overdracht van micro-organismen van de ene naar de andere patiënt [1].

In het Onze-Lieve-Vrouw (OLV) ziekenhuis Aalst-Asse-Ninove wordt veel aandacht besteed aan de promotie van handhygiëne door o.a. de ziekenhuisbrede deelname aan de Nationale Campagnes Handhygiëne sinds 2005. In die campagnes wordt voornamelijk gefocust op de handhygiëne bij zorgverstrekkers. Handhygiëne door de patiënt zelf kreeg de afgelopen jaren in ons ziekenhuis dan ook minder aandacht. Nochtans blijkt uit de literatuur dat een goede handhygiëne door gehospitaliseerde patiënten wel degelijk kan bijdragen tot een daling van de kolonisatie- en infectiegraad [2,3]. Tevens wordt het actief betrekken van patiënten bij de zorg in het algemeen – en bij handhygiëne in het bijzonder – beschouwd als een onderdeel van een kwaliteitsvolle en patiëntveilige zorgverlening [4].

Teneinde een informatieve patiëntenbrochure over handhygiëne op te stellen in ons ziekenhuis, werd gepeild naar de kennis, attitude en ervaring van patiënten m.b.t. handhygiëne in ons ziekenhuis.

Methode

In het kader van een bachelorproef verpleegkunde [5], werd in het najaar 2014 een bevraging uitgevoerd bij de patiënten gehospitaliseerd op drie verschillende eenheden (van elk 30 bedden) van het OLV ziekenhuis campus Aalst, nl. 2 cardiologische eenheden en 1 eenheid voor cardiovasculaire heelkunde. Elke eenheid werd gedurende 1 dag bezocht door de onderzoeker.

De bevraging werd goedgekeurd door het Ethisch Comité van het OLV ziekenhuis en gebeurde aan de hand van een gestructureerde vragenlijst, bestaande uit 9 vragen (zie bijlage 1). Deze vragen peilden naar de kennis, attitude en ervaringen van patiënten m.b.t. handhygiëne. Naast de eigen handhygiëne, werd de patiënt ook bevraagd over de handhygiëne van zorgverstrekkers en bezoekers.

Het onderzoek werd mondeling toegelicht aan de patiënten en daarna werd schriftelijke toestemming gevraagd (informed consent). De vragenlijst werd zelfstandig door de patiënten ingevuld met mogelijkheid tot het vragen van verduidelijking. Indien de fysieke toestand van de patiënt dit niet toeliet, werd de patiënt mondeling bevraagd en werden de antwoorden genoteerd door de onderzoeker.

De data werden verwerkt in Microsoft Excel.  Het berekenen van statistische significantie (p<0,05) voor de gerapporteerde toepassing van handhygiëne voor de verschillende indicaties in het ziekenhuis versus de thuissituatie, gebeurde met de Chi-kwadraat test.

Resultaten

De maximale potentiële steekproefgrootte bestond uit 90 patiënten (3 x 30 bedden). Omwille van geen maximale bedbezetting (n=7) en het feit dat niet alle patiënten op hun kamer waren op het moment van de bevraging (n=13), werden in totaal 70 patiënten gevraagd tot deelname aan de studie. Een ingevulde vragenlijst werd bekomen van 60 patiënten, waardoor de respons rate 86% bedraagt. Twee patiënten weigerden deel te nemen aan het onderzoek en bij 8 patiënten liet de cognitieve toestand niet toe om de vragen te beantwoorden.

Vraag 1: Waaraan denkt u bij het woord “handhygiëne”?

Bij deze vraag konden meerdere antwoordmogelijkheden aankruist worden. Van de bevraagde patiënten associeerde 83,3% (n=50) het wassen van de handen met het woord “handhygiëne” en kruiste 68,3% (n=41) “propere en korte nagels” aan. “Zichtbaar propere handen” en “ontsmetten van de handen” werd door 66,7% (n=40) van de patiënten aangeduid. Iets meer dan de helft (56,6%, n=34) associeerde handhygiëne met het vermijden van besmettingen. Niemand maakte gebruik van de mogelijkheid om zelf iets aan te vullen bij de categorie “andere”.

Figuur 1: Relatief aantal antwoorden per categorie op vraag 1, patiëntenbevraging handhygiëne 2014, OLV ziekenhuis Aalst.

Vraag 2: Wanneer wast u uw handen thuis en in het ziekenhuis?
Algemeen kan gesteld worden dat er geen significante verschillen (p>0,05) bestaan tussen de gerapporteerde frequentie van handen wassen in de thuissituatie en in het ziekenhuis voor wat de indicaties ‘na toiletbezoek’, ‘vóór het eten’, ‘vóór het klaarmaken van de maaltijd’, ‘na snuiten van de neus’, ‘na hoesten of niezen’ en ‘bij zichtbaar bevuilde handen’ betreft (zie grafieken 2a tot en met 2f).
Van de 6 bevraagde indicaties voor handhygiëne, scoorden het wassen van de handen na toiletbezoek en bij zichtbaar bevuilde handen het hoogst (p<0,001). Zo is het wassen van de handen na toiletbezoek ingeburgerd bij 73,3% van de ondervraagde patiënten in de thuissituatie en bij 78,3% in het ziekenhuis. (zie grafiek 2a). Zichtbaar vuile handen worden door 86,6% van de ondervraagde patiënten altijd gewassen in de thuissituatie en 88,3% zei dit ook altijd te doen in het ziekenhuis (zie grafiek 2f)
Van de 6 bevraagde indicaties voor handhygiëne, scoorden het wassen van de handen na snuiten van de neus en na hoesten/niezen het laagst (p<0,05): slechts 15% van de ondervraagde patiënten gaven aan de handen in de thuissituatie altijd te wassen na snuiten van de neus en 21,7% na hoesten/niezen. Van de ondervraagde patiënten zei 23,3% altijd de handen te wassen in het ziekenhuis na snuiten van de neus en 26,7% na hoesten/niezen (zie grafieken 2d en 2e).
Wat de handhygiëne in het kader van voeding betreft, gaf 43,3% van de ondervraagde patiënten aan de handen altijd te wassen in de thuissituatie vóór het bereiden van een maaltijd en 33,3% vóór het nuttigen van een maaltijd. In het ziekenhuis gaf 41,7% van de ondervraagde patiënten aan de handen altijd te wassen vóór het nuttigen van een maaltijd (zie grafieken 2b en 2c).
Door 5 ondervraagde patiënten werden de indicaties voor handen wassen in de thuissituatie aangevuld met “na het poetsen” (altijd, n=1), “na vuil werk” (altijd, n=1), “na werken in de tuin” (altijd, n=2) en “na verschonen van pampers” (soms, n=1).

Figuur 2a: Gerapporteerde frequentie van handen wassen na toiletbezoek, in de thuissituatie versus in het ziekenhuis (n=60), patiëntenbevraging handhygiëne 2014, OLV ziekenhuis Aalst.

Figuur 2b: Gerapporteerde frequentie van handen wassen vóór de maaltijd, in de thuissituatie versus in het ziekenhuis (n=60), patiëntenbevraging handhygiëne 2014, OLV ziekenhuis Aalst.

Figuur 2c: Gerapporteerde frequentie van handen wassen vóór maaltijdbereiding in de thuissituatie (n=60), patiëntenbevraging handhygiëne 2014, OLV ziekenhuis Aalst.


NVT = niet van toepassing

Figuur 2d: Gerapporteerde frequentie van handen wassen na het snuiten van de neus, in thuissituatie versus in het ziekenhuis (n=60), patiëntenbevraging handhygiëne 2014, OLV ziekenhuis Aalst.

Figuur 2e: Gerapporteerde frequentie van handen wassen na hoesten of niezen, in thuissituatie versus in het ziekenhuis (n=60), patiëntenbevraging handhygiëne 2014, OLV ziekenhuis Aalst.


Figuur 2f: Gerapporteerde frequentie van handen wassen indien deze zichtbaar bevuild zijn, in thuissituatie versus in het ziekenhuis (n=60), patiëntenbevraging handhygiëne 2014, OLV ziekenhuis Aalst.


Vraag 3: Maakt u in het ziekenhuis gebruik van de aanwezige handalcohol?
Handalcohol is in het OLV ziekenhuis op de patiëntenkamers aanwezig ter hoogte van het bed en ter hoogte van de kamerdeur. Iets meer dan de helft van de ondervraagde patiënten (53,3%, n=32) gaf aan de aanwezige handalcohol in het ziekenhuis te gebruiken.

Op de (open) vraag wanneer de aanwezige handalcohol gebruikt werd, werden uiteenlopende antwoorden gegeven zoals “regelmatig”, “bij het passeren”, “na toiletbezoek”, “bij het binnen en buiten gaan van de kamer”.

Vraag 4: Maken uw bezoekers gebruik van de aanwezige handalcohol?
Van de bevraagde patiënten gaf 58,3% (n=35) aan dat de bezoekers gebruik maken van de aanwezige handalcohol in de patiëntenkamer, vnl. bij het betreden en/of verlaten van de kamer.


Vraag 5: Gebruiken ALLE gezondheidswerkers handalcohol vóór ze u verzorgen/onderzoeken/behandelen?
Van de bevraagde patiënten gaf 61,7% (n=37) aan dat alle gezondheidswerkers handalcohol gebruikten alvorens met een verzorging, onderzoek of behandeling te starten. Zestien patiënten (26,6%) meldden niet te letten op het gebruik van handalcohol door gezondheidswerkers.

Vraag 6: Hoe belangrijk vindt u het dat gezondheidswerkers de handen ontsmetten alvorens u te verzorgen/onderzoeken/behandelen?
Van de bevraagde patiënten gaf 58,3% (n=35) aan het “heel belangrijk” te vinden dat gezondheidswerkers de handen ontsmetten voorafgaand aan een verzorging, onderzoek of behandeling. Door 28,3% van de ondervraagden (n=17) werden ontsmette handen van de gezondheidswerker als “aangenaam” ervaren en 8 patiënten (13,4%) meldden ontsmette handen van de gezondheidswerker niet zo belangrijk te vinden.

Vraag 7: Heeft u al eens een gezondheidswerker gevraagd om handalcohol te gebruiken wanneer hij/zij dit niet deed?
Van de bevraagde patiënten meldde 80% (= 48) nog nooit een gezondheidswerker aangespoord te hebben om handhygiëne toe te passen. Van deze 48 patiënten gaven 18 patiënten (37,5%) aan niet te weten dat dit nodig was en meldden 16 patiënten (33,3%) dat zij de gezondheidswerker hierover niet durfden aan te spreken.
Aan de 12 patiënten (20%) die al eens een gezondheidswerker aangespoord hadden om handhygiëne toe te passen, werd de reactie van de gezondheidswerker gevraagd. Door 8 patiënten (66,7%) werd gemeld dat de gezondheidswerker onmiddellijk de handen ontsmette, terwijl 2 patiënten (16,7%) aangaven dat de gezondheidswerker gewoon verder ging met de zorg, zonder aandacht te besteden aan de opmerking van de patiënt. Bij de resterende 2 patiënten (16,7%) werd de gezondheidswerker boos op de patiënt.

Vraag 8: Komt u in contact met uw kamergenoot of voorwerpen van uw kamergenoot?
Een derde van de bevraagde patiënten (n=18) verbleef in een 1-persoonskamer, zodat deze vraag voor hen niet relevant was. Van de overige 42 patiënten gaven er 26 (61,9% van de patiënten in een meerpersoonskamer) aan rechtstreeks contact te hebben met een kamergenoot of voorwerpen van deze kamergenoot. 

Vraag 9: Welke informatie moet volgens u zeker aan bod komen in een folder over handhygiëne?
Wanneer en waarom handhygiëne toegepast moet worden waren de frequentst gerapporteerde items die volgens de bevraagde patiënten aan bod dienen te komen in een folder over handhygiëne.

Discussie

Uit deze studie blijkt dat de term ‘handhygiëne’ door de meeste patiënten geassocieerd wordt met het wassen van de handen. Het feit dat handhygiëne bijdraagt tot het vermijden van overdracht van ziektekiemen is minder gekend. Bij het opstellen van een informatiefolder rond handhygiëne voor patiënten dient een duidelijke omschrijving van de term handhygiëne opgenomen te worden.

Het wassen van de handen indien ze zichtbaar bevuild zijn en het wassen van de handen na toiletbezoek zijn goed ingeburgerd bij patiënten, zowel in het ziekenhuis als in de thuissituatie.

Het gebruik van handalcohol door patiënten en bezoekers in een ziekenhuissetting is echter nog beperkt. Slechts de helft van de ondervraagde patiënten gaf aan zelf handalcohol te gebruiken. Ook het wassen van de handen in kader van persoonlijke hygiëne scoort laag voor 4 van de 6 bevraagde indicaties, nl. vóór de maaltijd, vóór het bereiden van maaltijden, na het snuiten van de neus en na hoesten/niezen. Aangezien de cijfers gebaseerd zijn op zelfrapportage door de patiënt, bestaat de kans dat patiënten de frequentie van het toepassen van handhygiëne overschatten. De reële percentages zullen dus mogelijks nog lager liggen. Sensibilisatie van patiënten omtrent de specifieke indicaties voor handhygiëne is dus noodzakelijk. Deze aspecten dienen dan ook deel uit te maken van een informatiefolder voor patiënten.

Ondanks de verschillende Nationale Campagnes Handhygiëne waarin ook gefocust wordt op het bevorderen van kennis bij patiënten [6], blijkt uit dit onderzoek dat nog heel wat patiënten onvoldoende op de hoogte zijn van het belang van handhygiëne. Zo heeft een vierde van de bevraagde patiënten geen aandacht voor het toepassen van handhygiëne door zorgverstrekkers en bestempelt minder dan de helft van de bevraagde patiënten de toepassing van handhygiëne door zorgverstrekkers als louter “aangenaam” of “niet zo belangrijk”. Sensibilisatie van patiënten omtrent het belang van handhygiëne is en blijft noodzakelijk. Tijdens de 6de en 7de Nationale Campagne Handhygiëne (respectievelijk de campagnes 2014-2015 en 2016-2017) werd vanuit de Belgische overheid hieraan expliciet aandacht besteed [6]. Naar aanleiding van de Global Hand Hygiene Day op 5/5 werd door de Belgische overheid in 2014 tevens de website www.ubentingoedehanden.be gelanceerd, een website voor het brede publiek met informatie over handhygiëne, hoesthygiëne en zorginfecties [7].

‘Patient empowerment’ is een belangrijke component van het multimodale handhygiëneprogramma van de Wereld Gezondheidsorgansiatie (WHO) [4]. Slechts een vijfde van de ondervraagde patiënten in ons onderzoek rapporteert dat hij/zij een zorgverstrekker al eens heeft aangesproken over het niet toepassen van handhygiëne. Een derde van de patiënten geeft als reden voor het niet aanspreken aan dat zij dit niet durven. Blijkbaar zijn patiënten nog niet klaar om op deze manier een actieve rol op te nemen in hun behandelings- en verzorgingsproces. Dit strookt met bevindingen uit de literatuur. Zo blijkt uit een Zwitsers onderzoek uit 2009 dat +/- 75% van de patiënten zich oncomfortabel voelt bij het aanspreken van zorgverstrekkers over handhygiëne [8]. Uit datzelfde onderzoek blijkt uit een multivariate analyse dat het aanspreken vooral gebeurt door niet-gelovige patiënten, patiënten met een assertieve persoonlijkheid, patiënten die bezorgd zijn over mogelijke zorginfecties en patiënten die overtuigd zijn van het belang van patiënten-participatie in de preventie van zorginfecties [8]. Tevens blijkt uit onderzoek dat patiënten meer geneigd zijn om zorgverstrekkers aan te spreken over handhygiëne wanneer zij weten dat de zorgverstrekker dit zou appreciëren [9]. De bereidheid tot aanspreken zou zelfs verdubbelen wanneer de patiënten hiervoor een expliciete uitnodiging van de zorgverstrekker krijgt [8].

Dit is een kleinschalig onderzoek, dus met de nodige beperkingen wat betreft validiteit en interpretatie. Gezien slechts 3 eenheden op één specifiek tijdsmoment werden bevraagd, zijn de resultaten niet te veralgemenen naar het volledige OLV ziekenhuis, laat staan te veralgemenen naar de andere ziekenhuizen in België.

Ondanks deze beperkingen geeft deze studie  toch een beeld van de kennis, attitude en ervaringen van patiënten met handhygiëne. Het zou zinvol zijn om de bevraging op grotere schaal uit te voeren en om deze bevraging te herhalen nadat patiënten educatie rond handhygiëne werd aangeboden

Besluit

De gerapporteerde toepassing van handhygiëne in kader van persoonlijke hygiëne door patiënten scoort goed na toiletbezoek en in geval van zichtbaar bevuilde handen. De overige indicaties binnen de persoonlijke hygiëne scoren significant lager. Patiënten wensen voornamelijk geïnformeerd te worden over de indicaties van handhygiëne en over de redenen om handhygiëne toe te passen.

Bibliografie

1. Pittet D., Allegranzi B., Sax H., Dharan S., Pessoa-Silva CM, Donaldson L., Boyce JM. Evidence-based model for hand transmission during patient care and the role of improved practices. Lancet Infect Dis 2006; 6: 641-52,

2. Gagné D., Bédard G. Systematic patients’ hand disinfection: impact on methicillin-resistant staphylococcus aureus infection rates in a community hospital. Journal of Hospital Infection 2010;75:269-272

3. Kundrapu S., Sunkesula V. A randomized trail of soap and water hand wash versus alcohol hand rub for removal of clostridium difficile spores from hands of patients. Chicago Journals. 2014;35(2):204-206

4. WHO Guidelines on Hand Hygiene in Health Care: First Global Patient Safety Challenge Clean Care is Safer Care. 2009

5. Decrick B. Kennen gehospitaliseerde patiënten het belang van handhygiëne en weten zij wanneer en hoe ze dit moeten toepassen in een algemeen ziekenhuis? Enquêteonderzoek uitgevoerd bij 60 patiënten binnen een cardiologische/cardiovasculaire setting. Bachelorproef tot het behalen van de graad van Bachelor in de verpleegkunde. Academiejaar 2015-2016. Odisee

6. https://www.health.belgium.be/nl/gezondheid/zorg-voor-jezelf/omgevingsinvloeden/handhygiene geraadpleegd op 14/08/2017

7. http://www.ubentingoedehanden.be/nl geraadpleegd op 14/08/2017

8. Longtin Y., Sax H., Allegranzi B., Hugonnet S., Pittet D. Patient’s beliefs and perceptions of their participation to increase healthcare worker compliance with hand hygien. Infect Control Hosp Emidemiol. 2009 ; 30(9) :830-9

9. Wu KS, Lee SS, Chen JK, Tsai HC, Li CH, Chao HL, Chou HC, Chen YJ, Ke CM, Huang YH, Sy CL, Tseng YT, Chen YS. Hand hygiene among patients : attitudes, perceptions and willingness to participate. Am J Infect Control. 2013 ; 41(4) :327-31

10. Hombroeckx D, Viaene D. Welke interventies hebben een effect op de handhygiëne van volwassen patiënten in een ziekenhuis ? Noso info 2016; 20(1):2-7


 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Belangrijkste bevindingen uit het EARS-Net rapport 2017

Het Europees Antimicrobiële Resistentie Surveillance Netwerk (EARS-Net) is een surveillance programma dat gegevens verzamelt m.b.t. verworven antimicrobiële resistentie op Europees niveau. Het doet daarvoor beroep op de surveillancenetwerken van de EU lidstaten. Het Wetenschappelijk Instituut voor Volksgezondheid (WIV-ISP) organiseert deze surveillance voor België (EARS-Net BE) en vraagt hiervoor jaarlijks gegevens op van de klinische laboratoria. EARS-Net BE verzamelt, standardiseert, valideert en rapporteert de Belgische gegevens en communiceert ze naar Europa volgens het ECDC-protocol1,2. Dit artikel geeft een overzicht van de belangrijkste bevindingen van de EARS-Net BE surveillance voor het jaar 2016. Meer details en een uitgebreide discussie van de methoden en resultaten kan men nalezen in het EARS-Net BE jaarrapport 20173.

In 2016 meldden 31 van 102 Belgische ziekenhuislaboratoria gegevens over antimicrobiële resistentie van 8 pathogenen aan EARS-Net BE op vrijwillige basis3. Voor Streptococcus pneumoniae isolaten werden deze gegevens bekomen vanuit de surveillance van de pneumokokkeninfecties in België van het Nationaal Referentie Centrum UZ Leuven (NRC, KUL), waaraan 97 van de 139 klinische laboratoria (70%) deelnamen4. De EARS-NET surveillance is gebaseerd op invasieve isolaten, d.w.z. geïsoleerd uit het bloed of cerebrospinaal vocht van de patiënt. De betrokken pathogenen zijn: Staphylococcus aureus, Streptococcus pneumoniae, Escherichia coli, Klebsiella pneumoniae, Enterococcus faecalis, Enterococcus faecium, Pseudomonas aeruginosa and Acinetobacter species. De Punt-Prevalentie Studie (PPS) van zorginfecties en antibioticumgebruik in acute ziekenhuizen, georganiseerd door ECDC en uitgevoerd door WIV-ISP in 2011, bevestigde dat deze pathogenen inderdaad de meest voorkomende bacteriën zijn in ziekenhuisverworven infecties in België5. De ECDC-resultaten wijzen op het belang van dezelfde pathogenen op Europees niveau6.

In 2016 observeerden we een toename van de antimicrobiële resistentie voor Escherichia coli sinds 2012 ten opzichte van 3de generatie cefalosporinen (+3.6%) en fluorochinolonen (5.1%), met gemiddelde resistentiepercentages van respectievelijk 10,5% (392/3737) en 24,5% (946/3854) tot gevolg. Een stijgende trend sinds 2012 werd ook waargenomen voor antimicrobiële resistentie van Klebsiella pneumoniae tegen 3e generatie cephalosporinen (+6.4%) en carbapenems (+1.7%), wat resulteerde in gemiddelde resistentiepercentages in 2016 van respectievelijk 22,9% (153/669) en 2,4% (16/669) (figuur 1). Bijna 91% (10/11) van de carbapenem resistente K. pneumoniae isolaten produceerde carbapenemase. Extended spectrum beta-lactamase (ESBL) werd gedetecteerd bij 83.5% (96/115) van de geteste stalen die resistent waren voor 3e generatie cephalosporines.

Bij Pseudomonas aeruginosa werd resistentie waargenomen tegenover bijna alle antimicrobiële groepen. De meest voorkomende was die tegen fluorochinolonen (14,5%(53/366)), gevolgd door resistentie tegen aminoglycosiden (11,0%(36/327)), piperacillin-tazobactam (9,8%(31/318)) en carbapenem (9,6%(35/365)). De hoogste resistentieniveaus in Acinetobacter-soorten werden waargenomen tegen fluorochinolonen (7,7%(6/78)), gevolgd door de aminoglycoside amikacine (4,1%(3/73)) en carbapenems (2,6%(2/78)). Resistentietrends zijn moeilijk te detecteren voor deze pathogenen, gezien de lage steekproefgrootte.

Bij Streptococcus pneumoniae was naast macroliden (% intermediaire resistente + resistente stammen = 15,9% (211/1327)) niet-gevoeligheid zeldzaam: 0,4% (5/1327) van de stalen waren niet gevoelig voor penicillines of 3de generatie cefalosporinen, en 0,2% (2/1327) was niet gevoelig voor fluoroquinolonen. In de periode 2012-2016 werd een sterk dalende trend voor niet-gevoeligheid tegen macroliden waargenomen (-9.2%).

In 2016 waren 12,2% (166/1364) van geteste Staphylococcus aureus isolaten niet gevoelig  voor meticilline (MRSA) en 12,7% (167/1319) was resistent tegen fluoroquinolonen. Voor beide antimicrobiële groepen konden we tussen 2012 en 2016 een dalende trend waarnemen (resp. -4.3% en -9.0%, figuur 2). Voor MRSA werd de afname tot 2015 niet verdergezet in 2016.

Gentamicine-resistentie kwam vaak voor bij zowel
Enterococcus faecalis (19,8%(65/328)) en Enterococcus faecium (19,7%(42/213)). We hebben een dalende trend voor beide pathogenen waargenomen voor high-level gentamicine resistentie tussen 2012 en 2016 (resp. -4.9% en -9.1%). E. faecalis was resistent tegen aminopenicillines in 0,4% (2/461) van de stalen, terwijl de resistentie van E. faecium tegen die groep antimicrobiële stoffen 85,7% (246/287) bedroeg.

Als voornaamste bevinding willen we de carbapenemase productie van Enterobacteriaceae (CPE) benadrukken, vooral wat betreft K. pneumoniae. Het enzym carbapenemase kan de meeste bèta-lactams hydroliseren, wat betekent dat de behandelingsopties beperkt zijn tot enkele alternatieve (vaak toxische) antibiotica die hun activiteit behouden, zoals colistine, tigecycline, fosfomycine en gentamicine7,8. Carbapenems worden in vele landen meer en meer gebruikt als gevolg van de toename van ESBL-producerende Enterobacteriaceae, wat uiteindelijk resulteert in een toename van resistentie. Informatie over CPE in de EU blijft beperkt, maar cijfers tonen aan dat CPE zich verder verspreidt over de Europese lidstaten, waardoor een problematische situatie met betrekking tot
K. pneumoniae ontstaat9. We moedigen daarom de melding van carbapenemresistentie en carbapenemase activiteit in 
K. pneumoniae, maar ook in E. Coli, P. aeruginosa en Acinetobacter spp. aan. Een verhoogde deelname aan EARS-Net in het algemeen is ook aangewezen om grotere steekproefgroottes te verkrijgen, vooral wat betreft de opvolging van resistentie in P. aeruginosa en Acinetobacter soorten. Daarmee verhoogt de precisie van onze schattingen en nemen de mogelijkheden toe om resistentietrends beter te detecteren.

In 2016 gebruikte 65% van de rapporterende laboratoria EUCAST richtlijnen10. Het gebruik van verschillende richtlijnen leidt tot variabiliteit in de resultaten. Voor aanstaande EARS-Net BE dataverzamelingen willen we daarom de laboratoria oproepen om ook de kwantitatieve resultaten van de gevoeligheidstesten in te dienen (naast de interpretaties van de gevoeligheid), met als doel de standaardisering van de nationale resultaten van AMR te verbeteren. Vanaf 2017 worden ook isolaten uit urinestalen toegevoegd aan de Belgische surveillance. Wij moedigen ook de harmonisatie van case- en data-definities die worden gebruikt voor nationaal AMR-toezicht in België aan, om de werklast te verminderen en de interne validatie te verhogen.

Referenties

1. European Centre for Disease Prevention and Control. TESSy – The European Surveillance System. EARS-Net reporting protocol 2017. ECDC (2017). Available at: https://ecdc.europa.eu/sites/portal/files/documents/EARS-Net-reporting-protocol-2017.pdf. (Accessed: 28th November 2017)

2. Mertens, K. EARS-Net Belgium 2016 protocol: Including data call, instructions for participating laboratories, data definition, reporting procedure. (Version 7, 6/7/2017). WIV-ISP (2017). Available at: http://www.nsih.be/download/EARSNet_BE_2016_v7.pdf. (Accessed: 29th November 2017)

3. Struyf, T. & Mertens, K. European Antimicrobial Resistance Surveillance Network (EARS-Net) Belgium. Annual report 2017 (data referring to 2016). WIV-ISP (2017). Available at: http://www.nsih.be/download/2017_EARS_NationalReport_Belgium.pdf. (Accessed: 29th November 2017)

4. VERHAEGEN, J. Surveillance van de pneumokokkeninfecties in België . Verslag voor 2016 . 1565, (2017).

5. ECDC. Point Prevalence Study of healthcare associated infections and antimicrobial use in acute care hospitals, Belgium. ECDC (2011). Available at: http://www.nsih.be/download/ECDC PPS/PPS2011ECDCBelgium.pdf. (Accessed: 29th November 2017)

6. ECDC. Point Prevalence Study (ECDC PPS) of healthcare associated infections and antimicrobial use in European acute care hospitals 2011-2012. ECDC (2012). Available at: https://ecdc.europa.eu/sites/portal/files/media/en/publications/Publications/healthcare-associated-infections-antimicrobial-use-PPS.pdf. (Accessed: 29th November 2017)

7. ECDC. The bacterial challenge : time to react. Reproduction 6 July 201, (2009).

8. European Centre for Disease Prevention and Control. Antimicrobial resistance surveillance in Europe 2015. Annual Report of the European Antimicrobial Resistance Surveillance Network (EARS-Net). ECDC (2016). doi:10.2900/39777

9. Albiger, B., Glasner, C., Struelens, M. J., Grundmann, H. & Monnet, D. L. Carbapenemase-producing Enterobacteriaceae in Europe: assessment by national experts from 38 countries, May 2015. Eurosurveillance 20, 30062 (2015).

10. European Centre for Disease Prevention and Control. Antimicrobial resistance surveillance in Europe 2016. Annual Report of the European Antimicrobial Resistance Surveillance Network (EARS-Net). ECDC 1–88 (2017). Available at: https://ecdc.europa.eu/sites/portal/files/documents/AMR 2016_Final-with-cover-for-web-2017.pdf. (Accessed: 28th November 2017)

Figuur 1: Klebsiella pneumoniae: Trends in resistentie tegen carbapenems, fluoroquinolones, derde generatie cephalosporines en aminoglycosiden, EARS-Net BE 2012-2016EARS-Net BE 2012-2016


Figuur 2: Staphylococcus aureus: trend in niet-gevoeligheid voor meticilline (MRSA) en trend in resistentie tegen fluoroquinolones, EARS-Net BE 2012-2016

De lavabo als een potentiële bron voor de overdracht van carbapenemase producerende Enterobacteriaceae op de intensieve zorgenafdeling van het UZ Brussel.

Inleiding    

Carbapenemase-producerende Enterobacteriaceae (CPE) vormen de dag van vandaag een grote bedreiging voor de volksgezondheid, zowel in de acute als de chronische gezondheidszorg, maar ook in de gemeenschap. Behandeling van patiënten geïnfecteerd met CPE is een uitdaging, aangezien maar een selectief aantal antibiotica in aanmerking komen. (Doi et al. (2015)).

Tussen 2010 en 2014 werd onze gezondheidsinstelling geconfronteerd met een stijgend aantal CPE positieve patiënten, met 26 geconfirmeerde gevallen tegen het einde van deze periode. Patiënten opgenomen op de intensieve zorgeneenheid (IZE) vormden het merendeel van alle gekoloniseerde en geïnfecteerde patiënten. Ondanks screening en grondige reiniging en desinfectie van de patiëntenomgeving steeg de incidentie verder in de eerste helft van 2015, wat gelinkt kon worden aan gecontamineerde lavabo’s.

Er wordt beschreven dat de afvoer van een ziekenhuislavabo 106-1010 kolonievormende eenheden (KVE)/ml bevat, waarvan bij benadering 103-105 KVE/ml Gram-negatieve bacillen. Deze bacteriën kunnen de patiënt koloniseren/infecteren via verschillende transmissieroutes. Ten eerste kan er aerosolvorming optreden wanneer er water uit de kraan stroomt. Deze aerosolen bevatten bacteriën afkomstig uit de afvoer, waardoor deze de omgeving van de patiënt kunnen contamineren. Ten tweede kunnen handen van gezondheidswerkers of medisch materiaal gebruikt bij de patiënt eveneens gecontamineerd raken en wanneer correcte handhygiëne of desinfectie van materiaal niet wordt toegepast, kunnen de bacteriën worden overgebracht naar de patiënt tijdens het patiëntencontact (Döring et al. (1991)). In de literatuur zijn reeds verschillende artikels verschenen waarbij de lavabo betrokken is bij uitbraken met (resistente) Gramnegatieve bacillen (Kramer et al. (2005); Lowe C et al. (2012)); Roux et al. (2013); Starlanger G et al. (2012); Wolf I et al. (2014)).

Het doel van deze studie was om een uitbraak van CPE te beschrijven in de IZE van het UZ Brussel (UZB) en om na te gaan of de lavabo hierin een rol gespeeld had. Bovendien werd ook onderzocht of dergelijke transmissies in de toekomst vermeden zouden kunnen worden door het verbeteren van infectiepreventie maatregelen en door het vervangen van de lavabo’s.   

Onderzoeksmethoden

Setting
Het UZB heeft meer dan 700 bedden. Er zijn vier IZE voor volwassenen met elk zes bedden waarvan er twee in een isolatiekamer gelegen zijn (bed 1 (met sas) en bed 6). Elke IZE heeft acht lavabo’s ter beschikking, 1 bij elk bed en 2 centrale ter hoogte van de medicatietoog en in de spoelruimte.

CPE surveillance en isolatiepolitiek
Patiënten op de IZE worden rectaal gescreend bij opname, ontslag en wekelijks tijdens een langdurige opname. Wanneer een screening positief is, wordt de patiënt in contactisolatie geplaatst in een afzonderlijke kamer. De gezondheidsmedewerkers moeten handschoenen en een wegwerp beschermschort  dragen.

Omgevingsreiniging
De kamer moet dagelijks gereinigd en gedesinfecteerd worden met Incidin® Plus (0.5% glucoprotamine). Bij ontslag wordt de kamer intensief gereinigd en gedesinfecteerd en wordt materiaal op de kamer, zoals handschoenen en handalcohol, weggegooid. Periodiek gebeuren er controles van de eindschoonmaak met de Glowcheck® (Hartmann, Heidenheim, Germany).

Microbiologische methoden

Swabs (eSwab, Copan, Brescia, Italië) van de afvoer (sifon) van de lavabo (10-15 cm diepte), de omgeving van de lavabo, en de kamer (high-touch oppervlakken zoals het bed, deurklink, velcro sluiting van de bloeddrukmetermanchet, matras en gordijn) werden op verschillende tijdstippen afgenomen en verwerkt volgens de standaard microbiologische methoden in het laboratorium na aanrijking. Voor de kweek werden selectieve chromogene platen gebruikt (chromID® CARBA en OXA-48 (bioMérieux, Marcy l’Etoile, Frankrijk)). Gevoeligheidsbepalingen werden geïnterpreteerd in functie van de EUCAST richtlijnen (The European Committee on Antimicrobial Susceptibility Testing).
Er werden eveneens stalen van de lucht afgenomen met de MAS-100® Airsampler (MerckMillipore, Darmstadt, Germany). De bacteriële aerosol werd gemeten 10 cm boven de lavabo wanneer er water uit de kraan stroomde en vergeleken met de resultaten in de setting waarbij de kraan dicht was. Er werd specifiek gezocht naar Gram-negatieve bacillen. 

Resultaten

Epidemiologisch onderzoek
Tussen 2010 en 2015 steeg het aantal nieuwe patiënten per jaar met een CPE van 1 naar 21 met als predominant type het Klebsiella pneumoniae carbapenemase. In 2015 verbleef 67% van alle patiënten met een CPE op de IZE. Tussen januari en augustus 2015 ontwikkelden vijf patiënten, van wie de initiële screenings negatief waren, dragerschap/infectie met CPE tijdens hun verblijf op dezelfde IZE (verder IZE A genoemd), bed 6. De isolaten behoorden tot verschillende species met een verschillend antibiogram. De tijdspanne tussen de detectie van deze CPE positieve patiënten was relatief klein, en aangezien carbapenemase resistentiedeterminanten gelokaliseerd zijn op genetische mobiele elementen, werd de omgeving beschouwd als mogelijke bron van transmissie.

Omgevingsonderzoek
Swabs van zowel droge oppervlakken als uit de sifon van de lavabo werden op de IZE A, bed 6 afgenomen. Twee monsters werden positief voor CPE: de sifon van de lavabo en de de velcro sluiting van de bloeddrukmetermanchet van de bloeddrukmeter, desondanks de gebruikte reinigings- en desinfectieprocedure met Incidin®foam voor deze laatste. De monsters van de droge oppervlakken waren allen negatief voor CPE, wat aangeeft dat de reiniging afdoende was. Om na te gaan of de andere isolatiekamers ook CPE in hun afvoer droegen, werden deze eveneens bemonsterd. Behoudens 1 kamer, waren al de andere monsters positief voor CPE. Verschillende species en types van CPE werden geïsoleerd: Klebsiella pneumoniae NDM, Klebsiella pneumoniae KPC, Klebsiella pneumoniae OXA-48, Enterobacter cloacae complex OXA-48, Citrobacter freundii OXA-48, Citrobacter freundii OXA-48 + NDM, Klebsiella oxytoca/Raoultella species OXA-48 en Escherichia coli OXA-48, wat suggereerde dat resistentiegenen inderdaad accumuleerden in de afvoer. De resultaten toonden ook aan dat in sommige van de kamers, de bacteriële microbiota in de afvoer vermoedelijk dezelfde was als deze gekweekt uit de patiëntenstalen. Tussen eind juli en augustus 2015, waren vijf patiënten positief met CPE die vermoedelijk dezelfde waren als deze geïsoleerd uit de gootstenen. Drie van deze patiënten waren niet gekend met een CPE bij opname en in deze gevallen kan dus de hypothese gesteld worden dat de lavabo de transmissiebron was. Twee van deze patiënten hadden een respiratoire infectie met CPE.
In 2015 was Citrobacter freundii type OXA-48 de meest geïsoleerde kiem uit de gootstenen en patiënten. Om genetische verwantschap tussen de verschillende isolaten na te gaan, werd er pulsed field gel elektroforese (PFGE) uitgevoerd. Citrobacter freundii CPE positieve stammen van patiënten die verbleven op de IZE, geïsoleerd in 2013 en 2014, werden ook geïncludeerd. De resultaten zijn terug te vinden in Figuur 1 en tonen aan dat de stammen van de patiënten en verschillende monsters van de lavabo uit kamer 6 sterk verwant zijn.

Figuur 1: Fylogenetische verwantschap tussen Citrobacter freundii CPE (Carbapenemase producerende enterobacteriaceae) stammen.


Op de linkerzijde van de figuur wordt er een dendogram weergegeven dat de genetische verwantschap uitdrukt in %. Aan de rechterzijde, worden in het blauw de culturen van Intensieve zorgen eenheid (IZE) A, bed 6 voorgesteld en in het zwart die van IZE A, bed 1, samen met de datum van isolatie. De stammen geïsoleerd uit de patiënten en lavabo van kamer zes zijn sterk verwant. 

Infectiepreventie maatregelen
In de weken en maanden volgend op de voorgaande resultaten, probeerde het infectiepreventie team de uitbraak onder controle te krijgen door het implementeren van nieuwe maatregelen bovenop de reeds bestaande. Medische stafleden en verpleegkundigen werden geïnformeerd over de uitbraak, educatieve presentaties werden gegeven, het extreem belang van correcte handhygiëne werd nog eens extra in de verf gezet, en er gebeurde een controle op de eindschoonmaak na het ontslag van een besmette patiënt. Aangezien de  velcro sluiting van de bloeddrukmetermanchet positief was met een CPE, werd beslist om te werken met wegwerp materiaal. Bovendien werd een overeenkomst gesloten met de technische dienst om alle sifons te vervangen in de isolatiekamers, en om deze van  de andere kamers in cultuur te zetten. Een dagelijkse desinfectie van de lavabo’s met Incidin® Plus (bevat glucoprotamine, Microtek, Zutphen, Nederland) werd ingevoerd. Vóór deze uitbraak werden de lavabo’s in de IZE gebruikt voor het wassen van handen en medisch materiaal alvorens desinfectie, maar eveneens voor het doorspoelen van lichaamsvochten van patiënten zoals dialysevloeistoffen die antibiotica en micro-organismen bevatten. Deze acties kunnen biofilmvorming promoten en resistente bacteriën selecteren.  Daarom werd beslist om de lavabo’s alleen te gebruiken voor “proper” werk. De dialysevloeistoffen vb. worden naar een centrale utility gebracht en daar in een slokop leeggemaakt, met aandacht voor het vermijden van spatten. .

Bij   patiënten op IZE wordt door de kinesitherapeuten intermittente percussieventilatie toegepast met behulp van een ( Percussionaire® toestel van (Percussionaire Corp, Idaho, USA). De onderdelen van dit toestel die in rechtstreeks contact komen met de patiënt (Phasitron®), zijn herbruikbaar.. In het verleden werd dit na gebruik in de lavabo op de kamer gedemonteerd en gereinigd met kraantjeswater en zeep, gevolgd door een desinfectie met alcohol 70%. Bij ontslag van de patiënt gaan de hulpstukken naar de centrale sterilisatieafdeling voor desinfectie. Aangezien de geïnfecteerde site met CPE meestal de longen betrof bij de patiënten, werd er beslist om de procedure na elke behandeling aan te passen de hulpstukken worden nu gedroogd met een wegwerp doekje en vervolgens behandeld met alcohol 70%.

Opvolging
Tussen september en eind december 2015, werden swabs uit de afvoer van de sifon genomen op regelmatige basis in elke kamer van elke IZE. Desondanks bovenstaande maatregelen, waren nog steeds 9 van de 32 sifons (28%) positief met CPE eind september 2015. Tijdens deze periode vertoonden drie patiënten een positief monster met CPE. Twee van hen waren reeds positief bij opname. Een derde patiënt had een respiratoire infectie met CPE, maar in zijn geval was het onmogelijk te beoordelen of hij dit nosocomiaal verworven had aangezien hij niet gescreend werd bij opname. Omwille van het hoog aantal sifons dat een CPE bevatte, zelfs na vervanging, werd er beslist om de complete lavabo’s te vervangen door nieuwe die een andere design hadden (open inlet zonder rooster, gladde wand zonder openingen) (Figuur 2). Dit ontwerp zorgt ervoor dat de schoonmaak gemakkelijker is en bovendien wordt de vorming van biofilm verhinderd.

Figuur 2: Nieuw design van lavabo’s in de intensieve zorgeneenheid (IZE).


Deel 1 past in deel 2 en samen passen ze in deel 3. De binnenzijde van deel 1 is glad zonder gaten, wat in contrast staat met het vorig ontwerp van de lavabo’s. De vorige lavabo’s waren voorzien van een rooster (foto 4), terwijl de nieuwe een open afvoer hebben. Dit alles maakt reiniging gemakkelijker en voorkomt extra biofilmvorming. Foto 5 toont de hele lavabo.

In het algemeen waren er tussen 1 januari en 31 december 2015, 21 patiënten die gekoloniseerd/geïnfecteerd geraakten toen ze gehospitaliseerd waren op de IZE, waarvan 8 vermoedelijk door een gecontamineerde lavabo. Sinds de vervanging van de complete lavabo’s op het einde van 2015, werd slechts 1 patiënt positief met CPE (maart 2016), nadat hij verbleven had op de IZE. Op dat ogenblik was hij reeds vier weken gehospitaliseerd. De afvoer van de lavabo in de kamer waar deze patiënt verbleven had, was positief met een CPE, maar dit ging over een ander species en stam. In dit geval was het moeilijk te zeggen of de transmissie van CPE gebeurde van de patiënt naar de lavabo of vice versa aangezien de patiënt niet gescreend werd bij opname. De andere lavabo’s bleven negatief tot op de laatste dag van de staalname en andere mogelijke transmissies werden niet vastgesteld.

Airsampling experimenten met twee lavabo’s toonden aan dat het mogelijk was dat bacteriën in de biofilm van de sifon los kunnen geraken en verstrooid worden in de lucht erboven wanneer er water stroomt, aangezien we in staat waren om Gram-negatieve bacteriën op te pikken in de lucht boven de afvoer en de omgeving van de lavabo  wanneer de kraan open stond. In de lucht werden Stenotrophomonas maltophilia, Serratia marcescens, Pseudomonas oleovorans groep en Pseudomonas putida geïsoleerd. Op de kranen werden Serratia marcescens en Pseudomonas fluorescens groep teruggevonden en op de lavabo zelf een multiresistente Serratia marcesens en Stenotrophomonas maltophila.

Discussie

De prevalentie van infecties met multiresistente Gram-negatieve bacteriën zoals CPE stijgt wereldwijd (Hoxha et al. (2016)) en vermoedelijk bestaat er een grotere waaier aan omgevingsreservoirs voor dergelijke bacteriën in vergelijking met Gram-positieve multiresistente kiemen (Wilson et al. (2016)). Zowel de resultaten in deze studie als in de literatuur tonen aan dat de lavabo een ideaal vochtig reservoir is voor de overleving van Gram-negatieve bacillen. Het feit dat antibioticabevattende vloeistoffen vaak werden doorgespoeld via de lavabo, zorgt ervoor dat de selectie van resistente bacteriële stammen gestimuleerd wordt. Desondanks de inspanningen die geleverd werden en het stoppen van de uitbraak met CPE op kamer 6 van de IZE A, werden er nog multiresistente Pseudomonas species en Stenotrophomonas maltophilia gekweekt uit de afvoer. Deze bacteriën kunnen eveneens patiënten gaan koloniseren/infecteren en we stelden dan ook effectief vast dat sommige patiënten positieve respiratoire stalen vertoonden met deze species na enkele dagen hospitalisatie op de IZE (data niet weergegeven). Er werd echter geen moleculaire analyse uitgevoerd om deze hypothese te bevestigen. Staalname van de lucht boven en de omgeving rondom de lavabo leerde ons dat het mogelijk is dat bacteriën uit de sifon losgeraken wanneer de kraan opengedraaid wordt. Handen van gezondheidswerkers kunnen op die manier gecontamineerd geraken. Dit gegeven onderlijnt nog eens het extreem belang van handhygiëne.

De komende jaren zal er een nieuwe IZE gebouwd worden in het UZ Brussel. Enkele voorstellen met betrekking tot de architectuur van de kamer en de lavabo kunnen gemaakt worden. In de eerste plaats moet er overwogen worden om kamers te bouwen zonder lavabo. Deze werden tot voor kort gebruikt om herbruikbaar materiaal af te spoelen alvorens desinfectie, als “afvalvaten” en als watervoorziening bij het scheren. Er werd afgesproken dat herbruikbaar materiaal naar de centrale centralisatie-eenheid gebracht moet worden, scheren kan gebeuren door een aparte waskom te gebruiken en lichaamsvochten/dialysevloeistoffen van de patiënt moeten verwijderd worden via speciale afvalcontainers die gemakkelijk te transporteren zijn. Een tweede mogelijkheid is om een kamer te construeren met twee aparte lavabo’s. Eén daarvan zou strikt gelimiteerd moeten worden tot handen wassen. De andere lavabo, gebruikt voor het verwijderen van lichaamsvloeistoffen, moet systematisch beschouwd worden als potentieel gecontamineerd.

In onze IZE is de afstand tussen het bed en de lavabo minder dan 1 m. Er bestaan geen richtlijnen over deze minimaal vereiste afstand, en dit hangt ook af van de constructie van de lavabo, maar zoals beschreven wordt in de literatuur, kunnen aerosolen en spatten komende van de afvoer van de lavabo tot wel 1 m ver reiken wanneer de kraan opengedraaid wordt (Hota S. et al. (2009)). Wij zouden daarom aanraden om als minimale afstand tussen bed en lavabo 2 m meter te hanteren.

In onze IZE bestaan er twee types van kranen. De kranen in de isolatiekamers zijn correct opgebouwd met een afstand tussen de kraan en de ingang van de lavabovan 40 cm (Figuur 3A). Bij de kranen in de standaardkamers daarentegen is er slechts een afstand van 20 cm tussen de kraan en de ingang van de afvoer van de  lavabo (Figuur 3B). Op die manier kan de kraan gecontamineerd geraken door spatten wanneer het water stroomt. Bovendien stroomt het water in de standaardkamers loodrecht in de afvoer, wat terugspatten in de hand werkt (Ambrogi et al. (2016)). In de toekomst zullen deze types van kranen vervangen worden.


Figuur 3: Kranen in de isolatiekamers (A) en in de standaardkamers (B).

Glucoprotamine is een breedspectrum desinfectans en kan de bacteriële load in de afvoer verminderen. Het heeft echter geen effect op de vorming van biofilm en het zou beter zijn moest er geopteerd worden om een andere chemische stof te kiezen die hier wel werkzaam op is. Een mogelijkheid beschreven in de literatuur is azijnzuur (Aspelund et al. (2016)).

Een Duitse firma bracht een zelf-desinfecterende sifon op de markt (MoveoSiphon ST24, MoveoMed, Dresden, Duitsland) (Figuur 4). Dit toestel voorkomt de vorming van een biofilm door permanente fysische desinfectie, elektromagnetische reiniging en antibacteriële coating (Sissoko et al. (2004)). Deze sifon werd getest op de aanwezigheid van Gram-negatieve bacillen gedurende vijf maanden (juli- november 2016) in de IZE A, kamer 1. Tijdens deze hele periode werd er geen enkele Gram-negatieve bacil opgepikt. Desondanks deze veelbelovende resultaten, moet er nog onderzocht worden of deze sifon werkelijk zorginfecties kan voorkomen in onze IZE en of deze interventie kosten-effectief is.

Figuur 4: Plaatsing van de MoveoSiphon ST24

Conclusie

Er kan besloten worden dat de omgeving een belangrijk reservoir vormt voor multiresistente Gram-negatieve bacillen zoals aangetoond in deze CPE uitbraak, gelinkt aan gecontamineerde gootstenen. De nodige inspanningen leidden tot het stoppen van de uitbraak met CPE, maar tot op heden worden nog steeds multiresistente Pseudomonas species in de afvoer gevonden. Daarom is het nodig dat mensen uit de verschillende disciplines (medisch personeel, technische dienst, ziekenhuishygiëne etc…) samenzitten en nadenken over hoe een “ideale” patiëntenkamer er uit kan zien, uiteraard ook rekening houdend met het economisch aspect.

Referenties

1. Ambrogi V, Cavalié L, Mantion B, Ghiglia MJ, Cointault O, Dubois D, Prère MF, Levitzki N, Kamar N, Malavaud S. Transmission of metallo-β-lactamase-producing Pseudomonas aeruginosa in a nephrology-transplant intensive care unit with potential link to the environment. J Hosp Infect. 2016 Jan; 92(1):27-9.

2. Stjärne Aspelund A, Sjöström K, Olsson Liljequist B , Mörgelin M , Melander E , Pahlmzn LI. Acetic acid as a decontamination method for sink drains in a nosocomial outbreak of metallo-β-lactamase-producing Pseudomonas aeruginosa. J Hosp Infect. 2016 Sep; 94(1):13-20

3. Doi Y, Paterson DL. Carbapenemase-producing Enterobacteriaceae. Semin Respir Crit Care Med. 2015; 36(1):74–84.

4. Döring G, Ulrich M, Müller W, Bitzer J, Schmidt-Koenig L, Münst L, Grupp H, Wolz C, Stern M, Botzenhart K. Generation of Pseudomonas aeruginosa aerosols during handwashing from contaminated sink drains, transmission to hands of hospital personnel, and its prevention by use of a new heating device. Zentralbl Hyg Umweltmed. 1991; 191(5–6):494–505.

5. Hota S, Hirji Z, Stockton K, Lemieux C, Dedier H, Wolfaardt G, Gardam MA. Outbreak of multidrug-resistant Pseudomonas aeruginosa colonization and infection secondary to imperfect intensive care unit room design. Infect Control Hosp Epidemiol. 2009 Jan; 30(1):25-33.

6. Kramer A, Daeschlein G, Niesytto C, Sissoko B, Sütterlin R, Blaschke M, Fusch C. Contamination of sinks and emission of nosocomial gramnegative pathogens in a NICU – outing of a reservoir as risk factor for nosocomial colonization and infection. Umweltmed. Forsch. Prax. 2005; 10(5):327.

7. Leitner E, Zarfel G, Luxner J, Herzog K, Pekard-Amenitsch S, Hoenigl M, Valentin T, Feierl G, Grisold A, Högenauer C, Sill H, Krause R, Zollner-Schwetzd I. Contaminated Handwashing Sinks as the Source of a Clonal Outbreak of KPC-2-Producing Klebsiella oxytoca on a Hematology Ward. AAC. 2015; 59(1):714–6.

8. Lowe C, Willey B, O’Shaughnessy A, Lee W, Lum M, Pike K, Larocque C, Dedier H, Dales L, Moore C. Outbreak of extended-spectrum β-lactamase-producing Klebsiella oxytoca infections associated with contaminated handwashing sinks. Emerg Infect Dis. 2012; 18(8):1242–7.

9. Roux D, Aubier B, Cochard H, Quentin R, van der Mee-Marquet N. Contaminated sinks in intensive care units: an underestimated source of extended-spectrum beta-lactamase-producing Enterobacteriaceae in the patient environment. J Hosp Infect. 2013; 85(2):106–11.

10. Starlander G, Melhus Å. Minor outbreak of extended-spectrum β-lactamase-producing Klebsiella pneumoniae in an intensive care unit due to a contaminated sink. J Hosp Infect. 2012; 82(2):122–4.

11. Wolf I, Bergervoet P, Sebens F, van den Oever H, Savelkoul P, van der Zwet W. The sink as a correctable source of extended-spectrum β-lactamase contamination for patients in the intensive care unit. J Hosp Infect

Afkortingenlijst

CPE: Carbapenemase-producerende Enterobacteriaceae
EUCAST: The European Committee on Antimicrobial Susceptibility Testing
IZE: intensieve zorgeneenheid
KVE: kolonievormende eenheden
UZB: Universitair Ziekenhuis Brussel

“De stem van de patiënt” – een invulling door Revalidatieziekenhuis Inkendaal.

Inleiding

Bij de 7de Nationale Campagne Handhygiëne “Allen samen infecties vermijden” werd door de Nationale Werkgroep Handhygiëne een vragenlijst voor de patiënten toegevoegd om zowel de patiënt als zijn familie actief te betrekken en hen aan te moedigen om met de zorgverleners te praten over handhygiëne.
Met deze vragenlijst, geïnspireerd op een voorbeeld van de Joint Commission International (JCI), wordt getracht inzicht te krijgen over hoe patiënten en hun omgeving de campagne handhygiëne ervaren.
Het team ziekenhuishygiëne Inkendaal heeft deze bevraging toegevoegd aan reeds bestaande lokale  projecten mbt ‘Patiëntparticipatie’ en wil deze ervaring delen.

Situering van de opdracht van het ziekenhuis

Ziekenhuis Inkendaal is een categoraal revalidatieziekenhuis dat zich richt op patiënten met ernstige locomotorische, neurologische en cardiopulmonaire aandoeningen, zowel voor volwassenen als kinderen, gehospitaliseerd of ambulant. In de hierna volgende tekst wordt de term ‘patiënt’ vervangen door ‘revalidant’.

De hospitalisatie-afdeling telt 178 Sp-bedden (1) (waaronder 19 bedden PVS (2) – Expertisecentrum Coma) verdeeld over 5 verpleegafdelingen.
De ambulante zorg voor kinderen wordt ingevuld met 60 plaatsen in de Partiële Daghospitalisatie met geïntegreerde ziekenhuisschool Type 5 en BUSO (3) . Voor volwassenen zijn er 10 plaatsen in de afdeling Ambulante Reva. Alle revalidanten kunnen terecht in de eigen polikliniek.
Ziekenhuisbreed wordt Inkendaal bij de invulling van de revalidatiedoelstelling ,geconfronteerd met een duidelijke toename van Multi Drug Resistant Organisms (MDRO) en andere probleemkiemen
Het team ziekenhuishygiëne van Inkendaal brengt een alert aan in het elektronisch dossier. We noemen dit de ‘signaalfunctie MDRO’ om zo voldoende aandacht en waakzaamheid te bekomen van het volledige multidisciplinaire team en zo het transmissierisico van kiemen tot een minimum te beperken, niet alleen bij opname, maar tijdens het hele revalidatieproces.

Ter illustratie onderstaande cijfers voor het eerste trimester van 2017 :

– 16 hospitalisatie-aanvragen voor een revalidant met gekende MDRO vermeld door het doorverwijzend ziekenhuis;
– 7 revalidanten kregen bij opname een signaalfunctie MDRO via eigen laboconfirmatie;
– 2 revalidanten met gekende MDRO kregen een signaalfunctie MDRO bij heropname;
– 8 maal werd de signaalfunctie MDRO doorgegeven voor ambulante revalidanten met gekende MDRO-fase bij raadpleging in de polikliniek.

M.a.w. er werden tijdens die periode 9 MDRO-revalidanten opgenomen op een totaal van 210 opnames , wat overeenkomt met 4% van het totaal aantal hospitalisaties. 
Gelet op  een gemiddelde verblijfsduur van 51 dagen betekent dit ook dat er wekelijks gemiddeld 18 MDRO-revalidanten in de instelling gehospitaliseerd zijn. Wanneer we rekening houden met de bezettingsgraad (81%) betekent dit dat er bij 12% van de totale patiëntpopulatie bijkomende voorzorgsmaatregelen (BVM) worden toegepast bij de revalidatiezorg. Deze cijfers weerspiegelen de uitdagingen met betrekking tot infectiepreventie.
Naast een revalidatie-zorgtraject op maat van de resident, wordt in Inkendaal voor de resident met probleemkiemen ook steeds een individueel voorzorgsmaatregelenplan opgemaakt door het team ziekenhuishygiëne.
Een actief infectiepreventiebeleid kan niet zonder revalidantenparticipatie. Hiertoe informeert  Inkendaal de revalidant over wat hijzelf en zijn familie kan doen om zorginfecties te vermijden o.a. met een onthaalbrochure en afdelingsfolder, diverse flyers, campagnemateriaal, enz.  Het uitvoeren van handhygiëne door de resident wordt mee opgenomen als een ’zorgmoment’.  De zorgverleners vragen en ondersteunen de revalidant om handhygiëne toe te passen bij het verlaten van de kamer, het betreden van een therapielokaal, alsook bij aanvang en einde van therapie, evenals na gebruik van sanitair. Het team ziekenhuishygiëne organiseert bijkomend trainingssessies handhygiëne (2maandelijks) voor de revalidanten. Tijdens de week Patiëntveiligheid en de Werelddag Handhygiëne, worden revalidanten en hun omgeving eveneens uitgenodigd aan de kiosk ziekenhuishygiëne.
Het team ziekenhuishygiëne zag in de vragenlijst “De stem van de patiënt” bij 7de Nationale Campagne Handhygiëne een handige tool ter ondersteuning van de lokale projecten rond patiëntbetrokkenheid, zodat reeds in november 2016 een pilootproject uitgewerkt werd. De bevindingen van deze eerste bevraging en van de tweede deelname tijdens de 7de Nationale Campagne Handhygiëne zijn weergegeven hieronder.

Werkwijze

1. Aftoetsen ‘haalbaarheid’ bevraging :
o De bevraging past perfect in de bestaande projecten m.b.t. Patiëntparticipatie van de  Cel Kwaliteit & Ziekenhuishygiëne
o Revalidatiecontext versus situatie acuut ziekenhuis is geen belemmering, integendeel de langere verblijfsduur is een voordeel
o Om voldoende aantal deelnemende revalidanten te bereiken voor de representativiteit van de bevraging, zal de populatie uitgebreid worden door niet enkel de nieuw opgenomen revalidanten te bevragen, maar ook de reeds aanwezige revalidanten op dag 1 van het project.
o Om de tijdsbesteding voor het team ziekenhuishygiëne haalbaar te maken, zal het draagvlak aangevuld worden  door inschakeling van de referentiepersonen ziekenhuishygiëne
o De invulling van de vragenlijst dient te gebeuren door de revalidant, maar hij kan hierbij de hulp inschakelen van partner, familie en referentiepersoon ziekenhuishygiëne.

2. Akkoord tot deelname vragen aan de directie en informeren via het Comité voor Ziekenhuishygiëne

3. Keuze van pilootafdelingen:
o Om representatief te zijn, dient minstens 10% van het maandelijks aantal opgenomen residenten bevraagd te worden
o De keuze gaat naar 2 afdelingen waar de meeste opnames zijn en met verblijf van volwassen revalidanten, nl.  D200 (locomotorische en cardiopulmonaire Sp) en D400 (locomotorische en neurologische Sp)   

4. Bepalen van de kalender:
o Het eerste pilootproject zal tijdens de week van de Patiëntveiligheid  starten met de
bevraging van de residenten van de afdeling D200/D400 van 14/11 tot 18/12/2016 (35 ligdagen
o De tweede bevraging zal tijdens de sensibilisatieperiode van de 7de Nationale Campagne Handhygiëne lopen met bevraging van de residenten van de afdeling D200/D400 van 27/03 tot 30/04/2017 ( 35 ligdagen

5. Inclusiecriteria :
o De vragenlijst wordt voorzien voor elke reeds aanwezige resident op afdeling D200/D400 op dag 1 van de meetperiode
o De vragenlijst wordt voorzien voor elke bijkomende opgenomen resident op afdeling D200/D400 vanaf dag 1

6. Exclusiecriteria:
o Geen deelname voor residenten met cognitieve beperking, palliatieve context, zwaar klinisch ziektebeeld, andere taal dan het Nederlands of het Frans, heropname binnen dezelfde bevragingsperiode, ontslag/transfer/overlijden tijdens de eerste  48 u na opname. 

7. Taakverdeling:
o Team ziekenhuishygiëne informeert de stuurgroep van de betrokken afdelingen
o Team ziekenhuishygiëne licht het project toe aan de referentiepersonen infectiepreventie
o Team ziekenhuishygiëne stelt tijdens de bevragingsperiode aan de referentiepersonen infectiepreventie van de afdeling D200/D400 een overzichtslijst ter beschikking met de aanwezige residenten + nieuw opgenomen residenten en zorgt voor voldoende vragenlijsten
o De referentiepersoon infectiepreventie bezorgt een vragenlijst aan alle aanwezige residenten op dag 1 van de bevragingsperiode en bijkomend aan elke nieuwe opgenomen resident
o De referentiepersoon infectiepreventie geeft toelichting aan de resident over het doel van de bevraging, biedt hulp aan bij het invullen ervan en betrekt partner en familie waar nodig
o De referentiepersoon infectiepreventie houdt op de overzichtslijst bij wie een vragenlijst ontving, alsook de eventuele exclusie met bijhorende reden en de respons van de revalidanten
o Team ziekenhuishygiëne verwerkt de data en zorgt voor feedback van de resultaten ziekenhuisbreed

Resultaten – aantal deelnemende residenten:
Resultaten –  “De stem van de patiënt”:

Zie Dashboard in bijlage  
Legende: FOD = Federale Overheidsdienst Volksgezondheid, veiligheid van de voedselketen en leefmilieu, HH= handhygiëne, pat. = patiënt, ZH = ziekenhuis, Z-verleners = zorgverleners, verpleegk. = verpleegkundigen

Suggesties van de residenten:

Een weergave van wat er zoal genoteerd werd op de vragenlijsten (zie bijlage)…

• Met betrekking tot  de vragenlijst zelf
o Toevoegen van een optie ‘ik durf dat niet’ voor vraag 3 – 4 – 9
o Bij vraag 5 -6  volstaan twee niveau’s om een gevoel aan te duiden, 4 niveau’s geven geen meerwaarde
o Vraag 10 zou best ook als een meerkeuze-vraag worden gesteld
o Hoe kunnen de globale resultaten bekeken en/of geïnterpreteerd worden?

• Met betrekking tot de toepassing van handhygiëne
o ACTIENIVEAU   ‘materiaal’ :
• Niet alleen elk lokaal en elke patiëntenkamer uitrusten met een dispenser voor handontsmettings, maar ook elke patiëntenzone binnen eenzelfde ruimte
• Een dispenser aan elk bed
• Naast het louter ter beschikking stellen van onthaalbrochure, folders e.d. deze ook met de revalidant en zijn familie overlopen
• Uitsluitend (infrarood)dispensers gebruiken zonder enig handcontact

o ACTIENIVEAU    ’werkwijze’ :
• Meer aandacht voor handhygiëne bij de medicatieronde
• Na toiletgebruik door residenten dienen de zorgverleners meer spontaan hulp aan te bieden voor het toepassen van handhygiënedoor de revalidant
• Meer visueel materiaal ter ondersteuning van de boodschappen m.b.t. handhygiëne
• De bezoekers moeten actiever betrokken worden bij handhygiëne en ook meer hun handen ontsmetten
• Naast trainingen handhygiëne voor de resident, mag dit ook ingevoerd worden voor bezoekers
• Niet alleen aandacht voor handontsmetting, maar ook voor desinfectie van gemeenschappelijk gebruikt materiaal

o ACTIENIVEAU >   ‘sensibilisering’ :    
• Fantastisch dat de resident ook een stem krijgt
• Patiëntbetrokkenheid bij handhygiëne komt de gehele instelling ten goede
• Inderdaad, IEDEREEN moet handhygiëne uitvoeren, ook de resident en bezoekers
• Ik vertrouw op het zorgteam
• Ik ben zeer tevreden over de inspanningen die hier gedaan worden voor handhygiëne
• Door al die uitleg begrijp ik beter het belang van handhygiëne en ga ik dat ook toepassen
• Hoe kan ik als resident mee observeren?
• Reeds van bij het moment van opname dient gesproken te worden over handhygiëne
• De kennis van de resident m.b.t. handhygiëne moet beter
• Ik durf niet openlijk opmerkingen te maken aan het zorgteam, ook niet over handhygiëne
• Sensibilisering mag heel het jaar rond en niet enkel tijdens campagnes
• Ik vind het niet de bevoegdheid van de resident om uitspraken te doen over gezondheidswerkers
• Ieder zijn eigen verantwoordelijkheid
• Kwaliteitsbewaking is een taak van de instelling, niet van de resident

Bemerkingen van het team ziekenhuishygiëne:

De resultaten van beide bevragingen liggen helemaal in dezelfde lijn.

Opmerkelijk is dat geen enkele resident geweigerd heeft om deel te nemen en dat ook iedere bevraagde resident de vragenlijst terugbezorgd heeft aan de referentiepersoon ziekenhuishygiëne. Residenten vinden het dus belangrijk om betrokken te worden bij het project rond handhygiëne, dat wordt mede duidelijk door hun antwoorden en toegevoegde suggesties.

Ondanks het feit dat de organisatie van deze bevraging als zeer arbeidsintensief werd ervaren, leveren de antwoorden belangrijke handvaten aan de werkgroep infectiepreventie en worden de resultaten verder gebruikt bij verbetertrajecten en opleidingssessies.

Het blijft echter de vraag of met deze belangrijke tijdsinvestering (6-tal minuten / resident ) het beoogde doel gehaald wordt. Lokaal zijn we overtuigd dat dit project zeker heeft bijgedragen tot meer patiëntbetrokkenheid bij handhygiëne en dat hierdoor automatisch ook de zorgverleners mee gesensibiliseerd werden.

Er is duidelijk nog een mentaliteitsverandering nodig zodat de resident iedere zorgverlener durft aan te spreken over handhygiëne. Ook het verhogen van kennis bij de resident rond het belang van handhygiëne moet verder uitgebouwd worden en daar ligt zeker een uitdaging voor de nationale campagnevoering.

“Allen samen vermijden we zorginfecties”  – een slogan om de daad bij woord te voegen!

(1) Sp verwijst naar de gespecialiseerde dienst voor behandeling en revalidatie

(2) PVS =  persisterende vegetatieve status

(3) BUSO = buitengewoon secundair onderwijs


Belgische handhygiënecampagnes in de intensieve zorgeenheden 2005–2015

Samenvatting   

Context: Zorginfectiesblijven een groot probleem binnen de intensieve zorgeenheden (IZE). Het niet-naleven van handhygiëne door het klinisch personeel verhoogt het aantal vermijdbare ziektes. We brengen verslag uit van de Belgische nationale handhygiënecampagnes 2005 – 2015, waar het accent lag op de intensieve zorgeenheden.
Methodes: aan de hand van het gestandaardiseerde observatierooster van de Wereldgezondheidsorganisatie (WGO) hebben daarvoor opgeleide teams voor infectiebestrijding via rechtstreekse observatie gemeten in welke mate de richtlijnen inzake handhygiëne werden nageleefd. De handhygiëne-opportuniteiten werden bijgehouden en de effectieve handhygiëne-episodes kregen scores zoals ‘geen handhygiëne’, ‘handhygiëne met water en zeep’ of ‘handhygiëne met een handwasbeurt met een hydroalcoholische oplossing’. Om de twee jaar werden vóór en na een sensibiliseringscampagne van een maand, metingen uitgevoerd. De naleving werd gestratificeerd per indicatie voor handhygiëne en per type gezondheidswerker en berekend als een percentage van het aantal handhygiëne-episodes met water en zeep of met een hydroalcoholische oplossing, gedeeld door het totaal aantal opportuniteiten.
Resultaat: in de periode 2005-2015 werden in de IZE’s in totaal 108 050 handhygiëne opportuniteiten vastgesteld. Het naleven van de handhygiëne is er aanzienlijk op vooruitgegaan van 49,6% vóór de campagne in 2005 tot 72,0% vóór de campagne van 2015. Tijdens die periode is de naleving na de campagne gestegen van 67,0% naar 80,2%. Door toedoen van geautomatiseerde feedback is het aantal vastgestelde opportuniteiten sterk toegenomen.
Conclusies: in de Belgische intensieve zorgeenheden gaat de naleving van handhygiëne er met de tijd op vooruit, ook al zijn opeenvolgende campagnes met onmiddellijke feedback noodzakelijk om een hoog nalevingspercentage te bereiken en aan te houden.
Kernwoorden: naleving van handhygiëne, zorginfecties, intensieve zorgeenheden

Context

Jarenlang is gebleken dat de naleving van handhygiëne essentieel is om zorginfectieste vermijden [1,2]. De in de intensieve zorgeenheden opgenomen patiënten zijn ernstig ziek en vaak kampen ze met een verzwakt immuunsysteem. Ze hebben dan ook zware zorg nodig, zoals invasieve behandelingen, mechanische ventilatie, veneuze katheters en een meer complexe opvolging dan patiënten op andere diensten [3].
In Europa komen de zorginfecties het vaakst voor in de intensieve zorgeenheden [4-7]. In België loopt minstens 6 à 7% van de opgenomen patiënten een zorginfectieop [5,8].  Volgens de puntprevalentiestudie van het Europees Centrum voor ziektepreventie en -bestrijding in 2011 bedroeg de prevalentie van zorginfectiesin de Belgische IZE’s 20,3% [4]. Uit de nationale resultaten van de opvolging van zorginfecties in de intensieve zorgeenheden tussen 2001 en 2014 is gebleken dat de patiënten op de intensieve zorgeenheden steeds ouder zijn, aan ernstige ziektes lijden getoetst aan hun Simplified Acute Physiology Score II en dat de meeste met antimicrobiële stoffen worden behandeld. De resultaten voor 2014 tonen aan dat de gemiddelde SAPS II-score voor in IZE opgenomen patiënten hoger is dan 20, wat een langere verblijfsduur in het ziekenhuis en een stijging van het aantal infecties, de hospitalisatiekosten en de mortaliteit impliceert. [9]. Toch is het essentieel te wijzen op het promoten van correcte handhygiënepraktijken in zorgomgevingen en vooral dan in IZE’s.
België is één van de pionierslanden die werk hebben gemaakt van de implementatie van het «Clean Care is Safer Care» programma van de WGO in 2005 (10] door zelf de nationale handhygiënecampagnes «U bent in goede handen» te lanceren. Deze campagnes kunnen rekenen op financiële middelen van de Belgische federale overheid en op ondersteuning van het federaal platform voor de preventie en bestrijding van infecties (FPIPC) en de  Belgische Commissie voor de Coördinatie van het Antibioticabeleid (BAPCOC). De organisatie ervan is in handen van een multidisciplinaire werkgroep.
Hieronder presenteren we de resultaten van de Belgische nationale handhygiënecampagne 2005 – 2015,  waar het accent lag op de intensieve zorgeenheden.
* Correspondentie: boudewijn.catry@wiv-isp.be

Methodologie

Campagnes ter promotie van handhygiëne worden al sinds 2005 in de Belgische ziekenhuizen georganiseerd. De ziekenhuizen konden op vrijwillige basis aan die campagnes deelnemen. Voor elk deelnemend ziekenhuis voor acute zorg moesten minstens observatiegegevens uit IZE beschikbaar worden gesteld. 
De Belgische campagne is multimodaal en maakt gebruik van verschillende communicatiekanalen (posters, reminders op de werkvloer, opleidingen voor gezondheidswerkers, informeren van patiënten en video’s) [8]. Elke campagne droeg een specifieke boodschap uit die gebaseerd was op de resultaten van de vorige campagnes en die gericht was op een betere naleving van handhygiëne (Tabel 1).
De infectiepreventieteams van de deelnemende ziekenhuizen waren verantwoordelijk voor de implementatie van de campagne binnen hun ziekenhuis. Voor elke campagne werden vóór en na een sensibiliseringsperiode van een maand metingen uitgevoerd. De observatieperiodes vóór en na de campagnes duurden telkens een maand vóór elke campagne, behalve voor de zesde campagne. Toen duurde de observatieperiode vóór de campagne 2 maanden en drie weken en na de campagne 2 maanden, als gevolg van de Ebolacrisis.
Aan de hand van een gestandaardiseerd observatierooster hebben speciaal daarvoor opgeleide infectiepreventieteams via rechtstreekse observatie de naleving van de richtlijnen inzake handhygiëne gemeten.  Tot aan de vierde campagne werden de gegevens over de naleving van de handhygiëne in NSIHwin (MS  Access  toepassing) ingevoerd.  Vanaf de vijfde campagne werden de gegevens via mobiele apparaten of de observatieroosters rechtstreeks in een met een paswoord beveiligde online tool (NSIHweb II), en conform de richtlijnen van de Wereldgezondheidsorganisatie [11), ingevoerd, waarna de ziekenhuizen in realtime feedback kregen [12). Bij de geanalyseerde gegevens ging het hier enkel om de IZE met meer dan 150 gemeten opportuniteiten per observatieperiode.

Tabel 1: Evolutie van de boodschappen van de Belgische handhygiënecampagne in de ziekenhuizen
Het aantal handhygiëne-opportuniteiten werd bijgehouden en de effectieve handhygiëne-episodes kregen scores zoals ‘geen handhygiëne’, ‘handhygiëne met water en zeep’ of ‘handhygiëne met een hydroalcoholische oplossing’. Wanneer de handen zowel gewassen werden met water en zeep als ontsmet werden met een hydroalcoholische oplossing, werd enkel ‘handhygiëne met een hydroalcoholische oplossing’ gescoord.  De naleving werd gestratificeerd aan de hand van vijf door de WGO bepaalde indicaties voor handhygiëne (vóór patiëntencontact, na patiëntencontact, vóór een zuivere of invasieve handeling, na blootstelling aan lichaamsvochten of slijmvliezen, na contact met de directe patiëntomgeving) [10] en per type gezondheidswerker (verpleegkundige, zorgkundige, geneesheer, kinesist, andere) en berekend als percentage van het aantal episodes handhygiëne met water en zeep of met een hydroalcoholische oplossing, gedeeld door het aantal opportuniteiten.  De resultaten werden door elk deelnemend ziekenhuis overgemaakt onder de vorm van een gewogen gemiddelde, waarbij gecorrigeerd werd voor variatie in  het aantal gemeten opportuniteiten tussen ziekenhuizen.  Voor de verwerking en analyse van alle gegevens werd gebruik gemaakt van de software SAS 9. De vergelijking van de nalevingspercentages tussen periodes en groepen gebeurde aan de hand van de Wilcoxon Signed Rank test, waarbij een tweezijdige p-waarde van <0,05 als statistisch significant werd beschouwd.

Resultaten

In de loop der jaren is het aantal ziekenhuizen die IZE-gegevens met meer dan 150 gemeten opportuniteiten verstrekt gestegen van 22 (zo’n 17%) naar 69 (51%) vóór de campagne en van 19 (zo’n 15%) naar 54 (40%) na de campagne (Fig. 1).  Exacte gegevens over het aantal ziekenhuizen met een intensieve zorgafdeling zijn pas beschikbaar vanaf 2011.
Ook het aantal gemeten opportuniteiten is gestegen van 5 149 naar 18 775 vóór de campagne en van 4 358 naar 13 121 na de campagne (Tabel 1).


Fig. 1 Evolutie van het aantal opportuniteiten in de loop der tijd, zoals geregistreerd door de  intensieve zorgeenheden (IZE) van de ziekenhuizen die deelnemen aan de Belgische handhygiënecampagnes.  Legende: de stippen staan voor het aantal opportuniteiten, terwijl de cijfers onder de stippellijn het aantal ziekenhuizen met meer dan 150 waargenomen opportuniteiten per afdeling weergeven.

Het hoogste aantal opportuniteiten werd in 2013 opgetekend, wat het totaal aantal tijdens de 6 campagnes gemeten opportuniteiten op 108 050 brengt (Fig. 1).
Het globale nalevingspercentage van handhygiëne (gewogen gemiddelde van alle ziekenhuizen met meer dan 150 opportuniteiten per IZE) is aanzienlijk toegenomen (P < 0,05) voor de campagnes van 2005, 2006, 2011, 2013 en 2015 (fig. 2 en Tabel 2).  Tijdens de campagne van 2009 was er weliswaar een toename van 59,6 naar 67,3 %, statistisch was die evenwel niet significant.  In de loop der jaren is ook de naleving op nationaal vlak vóór en na de campagnes erop verbeterd, wat het belang onderstreept van herhaalde campagnes (Tabel 2).
Ook de nalevingspercentages zijn er in al die jaren voor alle beroepsgroepen op vooruitgegaan, waarbij de verpleegkundigen de beste resultaten konden voorleggen (81.8  %).  Vanaf 2011 is het nalevingspercentage ook bij de geneesheren significant toegenomen om zich te stabiliseren rond de 60%,  wat tijdens alle campagnes toch significant minder is (p < 0,001) dan dat van de verpleegkundigen. Tijdens de campagne 2009 kon geen enkel verschil worden vastgesteld tussen de verschillende beroepsgroepen (Tabel 2).
Net als voor de beroepsgroepen viel doorheen de jaren voor alle indicaties van de WGO een verbetering van de naleving te noteren.   Deze toename deed zich voornamelijk voor bij de indicaties ‘na patiëntencontact’ en ‘na blootstelling aan lichaamsvochten of slijmvliezen’ in  vergelijking met de indicaties ‘vóór patiëntencontact’ en vóór een zuivere of invasieve handeling..  Tijdens de campagnes 2005, 2011, 2013 en 2015 deed zich een statistisch significante stijging voor (Tabel 2).  Uit een vergelijking van de naleving bij de vóórindicaties en na-indicaties binnen de campagneperiodes bleek de naleving na contact met de patiënt heel wat hoger dan de naleving vóór contact met de patiënt (p > 0,0001).


Fig. 2 Evolutie van de naleving van de handhygiëne in de Belgische intensieve zorgeenheden van 2005 tot 2015.

Discussie

De naleving van handhygiëne, gekoppeld aan andere infectiepreventiemaatregelen, doet het aantal zorginfecties aanzienlijk dalen, en vooral dan in de intensieve zorgeenheden waar de zorgverstrekking complex is en nauwe contacten met de patiënt onvermijdelijk zijn (13,14). In België is de prevalentie in de ziekenhuizen van de methicilline-resistente Staphylococcus aureus (n-MRSA) sinds het begin van de nationale handhygiënecampagnes in 2005 gevoelig gedaald van 4 n-MRSA/1000 opnames naar 1,2 n-MRSA/1000 opnames in 2014 [15].   Ook al kan deze daling niet enkel worden toegeschreven aan de handhygiëne campagnes, toch kan de impact ervan niet worden genegeerd. In 2014 bedroeg de prevalentie van op een IZE opgelopen  ventilator-geassocieerde pneumonieën enbloedstroominfecties , op basis van een groep van 13 Belgische ziekenhuizen, gemiddeld 6,7 pneumonieën en 1,9 bloedstroominfecties per 1000 patiëntdagen. Voor deze verplichte en andere optionele resultaatsindicatoren is dit een daling in vergelijking met de voorgaande jaren [9].
Vergelijken we de impact van alle campagnes in de loop der jaren, dan stellen we een stijging van de handhygiënenaleving op korte en lange termijn vast, wat het belang onderstreept van regelmatige en in de tijd gespreide campagnes, zoals trouwens ook blijkt uit andere studies [2, 8].
De drastische stijging van het aantal in 2013 gemeten opportuniteiten en het bereiken van een nalevingspercentage van 70 % is mogelijk te danken aan een gratis online tool voor het invoeren van gegevens met realtime feedback aan de ziekenhuizen. Toch was er een daling van het aantal opportuniteiten in 2015. Dit kan te maken hebben met de Ebola-epidemie in Afrika, die voor extra voorbereidingswerk heeft gezorgd voor de infectiepreventieteams in België. De nalevingspercentages inzake handhygiëne waren gevoelig hoger na contact met de patiënt dan vóór het contact, wat doet vermoeden dat gezondheidswerkers hun handen voornamelijk wassen/ontsmetten wanneer ze denken dat die vuil zijn, of dat ze eerder zichzelf lijken te beschermen dan wel de patiënten, zoals ook uit andere studies is gebleken [8, 16].
Tijdens die zes campagnes stellen we een opvallend verschil in naleving vast tussen verpleegkundigen en artsen, waarbij verpleegkundigen het er zowel vóór als na de campagnes beter vanaf brengen dan artsen. Deze resultaten sluiten aan bij deze in de andere Europese landen [16–18] en ook in landen buiten Europa, zoals Australië en Korea  [7,  19,  20]. De naleving in België en ook in andere Europese landen is er sinds 2005 op vooruitgegaan en heeft zich rond de 70% gestabiliseerd [16, 21].  In verschillende studies is onderzoek gevoerd naar de houding van gezondheidswerkers ten aanzien van  handhygiëne. De resultaten wijzen erop dat het minder goed naleven door artsen niet te maken kan hebben met een geringere kennis van de nationale of internationale aanbevelingen, noch met het gebrek aan opportuniteiten voor handhygiëne, maar dat dit vermoedelijk te wijten is aan het feit dat artsen hun gedrag moeilijk wijzigen [19].   
De kernboodschap van de vierde campagne draaide dan ook rond de voorbeeldfunctie van artsen.

Tabel 2 Nalevingspercentage van handhygiëne (%) van 2005 tot 2015 in Belgische intensieve zorgeenheden die deelnamen aan de campagnes handhygiëne. (b.19)


Ook al scoren verpleegkundigen altijd beter, toch werd vanaf de vierde campagne voor het eerst een significante en duurzame verbetering vastgesteld bij artsen.  De geringe naleving bij artsen is een wereldwijd probleem. In Australië bijvoorbeeld werd na het vaststellen van hetzelfde probleem, in 2014 een gerichte campagne naar artsen gevoerd met als slogan «doctor, do you have a moment?» en de naleving van artsen lag er boven de 61%.
Net zoals andere landen, gaat België tewerk via directe observatie met realtime feedback zodat de zorgverstrekkers de regels inzake handhygiëne beter kunnen naleven.  Want ook al maken we abstractie van het Hawthorne-effect (of observatievertekening, waarbij personen de neiging hebben hun gedrag te wijzigen in het bijzijn van een waarnemer) [22], dat voor onze studie als een handicap zou kunnen worden beschouwd, directe observatie geeft een duidelijk beeld van de typische fouten en biedt het de waarnemer ruimte voor feedback. Een in 2015 in Duitsland uitgevoerde studie heeft aangetoond dat gezondheidswerkers er 21 keer handhygiëne op nahielden onder observatie, tegenover 8 keer wanneer ze niet werden geobserveerd [18], terwijl een andere, een jaar eerder in Brazilië uitgevoerde studie, een hoog nalevingspercentage van 92% onder observatie aantoonde [23].
Uit onze gegevens is ook een geleidelijke toename van de naleving in de tijd gebleken, vooral vanaf de vijfde campagne toen de grens van de 70%  is overschreden. Dit is mogelijk te danken aan de invoering van een online tool met realtime feedback naar het ziekenhuis en de diensten. Een in 2013 in België uitgevoerde studie in de IZE’s over de impact van een doorlichting en van feedback inzake preventie van kathetergerelateerde infecties heeft aangetoond dat de resultaten het best waren, wanneer de verpleegkundigen één keer per week aan een feedback vergadering deelnamen [24]. Deze studie bevestigt dan ook onze resultaten volgens welke een visuele feedback, gekoppeld aan mondelinge presentaties, essentieel is voor een betere naleving en een efficiëntere bestrijding van zorginfecties.

Conclusies

We kunnen besluiten dat de naleving van handhygiëne in de Belgische intensieve zorgeenheden er met de jaren beter op wordt, ook al zijn herhaaldelijke campagnes noodzakelijk om een hoog nalevingsniveau te bereiken en aan te houden.  Bovendien heeft een online tool met realtime feedback, gekoppeld aan politieke en financiële ondersteuning van de Belgische Federale Overheidsdienst, bijgedragen tot het succes van de campagnes. De participatiegraad lag hoog, wat tot meer gemeten opportuniteiten en dus tot een betere naleving heeft geleid.

Dankwoord

We wensen alle leden van de werkgroep rond de campagne handhygiëne te bedanken: Anne Simon (voorzitster), Francine De Meerleer, David De Wandel, Roger Haenen, Aldo Spettante, Patricia Taminiau, An Willemse, Leen Popleu, Sylvanus Fonguh, Boudewijn Catry en Annie Uwineza

Financiering
De nationale campagnes ter verbetering van de naleving van handhygiëne in de Belgische ziekenhuizen kunnen rekenen op financiële steun van de Belgische federale overheid.

Beschikba(a)r(e) gegevens en materiaal
De gegevens die de resultaten van deze studie ondersteunen zijn beschikbaar bij de auteurs, na een redelijk verzoek en na toestemming van de werkgroep handhygiëne.

Bijdrage van de auteurs
SF heeft de analyse uitgevoerd en het document opgesteld, AW, BC en AS hebben meegewerkt aan het opstellen van het document. Alle auteurs hebben het einddocument gelezen en ondertekend.

Strijdige belangen
De auteurs verklaren geen strijdige belangen te hebben.

Toestemming tot publicatie
Niet van toepassing

Deontologische goedkeuring en akkoord met betrekking tot de participatie
Niet van toepassing
Gegevens van de auteurs

Bronvermelding

Wetenschappelijk Instituut Volksgezondheid, België, feedbackverslag nationale surveillance van infecties verworven op eenheden voor intensieve zorg, indicatoren 2014. http://www.sih.be/download/hi_fbc_nat_2014_12Nov2015_124653.pdf. geraadpleegd op 27 juni 2016.)

 

De impact van veiligheidsvleugelnaalden op de incidentie van prikongevallen in het UZA


Inleiding

Ter preventie van accidentele blootstelling van gezondheidswerkers aan bloed en andere lichaamsvochten worden in de gezondheidssector tal van maatregelen toegepast zoals het gebruik van aangepaste naaldencontainers, spatbrillen, maar ook medische hulpmiddelen die van een veiligheidsmechanisme zijn voorzien.

De invoering van dergelijke medische hulpmiddelen met een veiligheids- of beschermingsmechanisme heeft sinds de invoering van het Koninklijk Besluit (KB) van 17 april 2013 (1) in de gezondheidssector een grote vlucht genomen.

Het bewuste KB verplicht weliswaar de instellingen niet om systematisch veiligheidssystemen te voorzien voor de werknemers, maar indien de risicoanalyse uitwijst dat er een gevaar voor verwonding en/of infectie door een scherp medisch instrument bestaat, vermeldt het KB wel dat specifieke preventiemaatregelen moeten genomen worden. Deze preventiemaatregelen kunnen bestaan uit het beëindigen van het onnodig gebruik van scherpe medische instrumenten of door veranderingen in de werkwijzen aan te brengen en, op basis van de resultaten van de risicoanalyse, medische hulpmiddelen met ingebouwd veiligheids- en beschermingsmechanisme ter beschikking te stellen.

Uit de analyse van accidentele bloedcontacten in het UZA blijkt dat meer bepaald vleugelnaalden een belangrijk aandeel hebben in het veroorzaken van prikongevallen. Het effect van de invoering van veiligheidsvleugelnaalden op de incidentie van prikongevallen wordt verder besproken.

Materiaal en methoden

In het UZA worden accidentele bloedcontacten (ABC) door de werknemers via een gestandaardiseerd formulier aan de interne dienst voor preventie en bescherming op het werk (IDPBW) gemeld.

De IDPBW bezorgt vervolgens een kopie van de aangifte aan het team ziekenhuishygiëne voor verdere analyse. Bij deze analyse wordt o.a. nagegaan tot welke beroepscategorie het slachtoffer behoort (verpleegkundige, arts…), de aard van de verwonding (prik- of spatongeval), de aard van het medische hulpmiddel dat de verwonding heeft veroorzaakt, de omstandigheden van het ongeval (aangeprikt door collega, tijdens het deponeren van het scherpe voorwerp in een naaldencontainer…) enz.

Jaarlijks wordt een verslag van de analyse gemaakt en besproken in het comité voor ziekenhuishygiëne (CZH) en het comité voor preventie en bescherming op het werk (CPBW).

Resultaten

In 2015 waren er 96 meldingen van ABC (52 verpleegkundigen en 35 artsen), waarvan 59 prik- en 14 snijongevallen. De meeste ongevallen deden zich voor in het operatiekwartier als gevolg van verwondingen met operatiemessen en hechtingsnaalden (30%). In de rest van het ziekenhuis waren de subcutane naalden en de vleugelnaalden met een aandeel van elk 10% de belangrijkste veroorzakers van prikongevallen.

Naar aanleiding van een stockbreuk van vleugelnaalden bij de fabrikant, werd medio 2014 tijdelijk overgeschakeld op een veiligheidsvleugelnaald van hetzelfde type. Vanaf de tweede helft van 2014 waren er geen meldingen meer van ABC met vleugelnaalden. Wanneer in de tweede helft van 2015 terug naar de niet-veiligheidsversie werd overgeschakeld, werd opnieuw een stijging van het aantal ABC met deze naalden waargenomen: van 0,9/100 bezette bedden in het eerste semester van 2015 naar 4,6/100 bezette bedden in het tweede semester van 2015 (grafiek 1). 

Grafiek 1: evolutie van de prikongevallen met vleugelnaalden en de impact van een veiligheidsvleugelnaald

Bespreking

Vleugelnaalden worden vooral gebruikt voor bloedafnames in combinatie met een vacuümsysteem. Deze naalden zijn echter berucht voor het zogenaamde “cobra-effect” (2), waarbij de naald de neiging heeft om terug te krullen tijdens het verwijderen in de naaldencontainer. Dit effect is het gevolg van de relatief lange leiding die opgekruld is verpakt. Analyse van de omstandigheden waarin de prikongevallen met vleugelnaalden zich in 2015 voordeden in het UZA, toont aan dat in 58,3% (7/12) van de gevallen melding wordt gemaakt van het “cobra-effect”.

De incidentie van prikongevallen door het gebruik van vleugelnaalden varieert sterk naargelang de geraadpleegde publicaties. Bovendien is er in de literatuur geen uniformiteit in de wijze waarop de incidentie van prikongevallen ten gevolge van vleugelnaalden wordt voorgesteld. Zo wordt de incidentie meestal weergegeven per 100.000 aangekochte vleugelnaalden, maar ook per 10.000 uitgevoerde procedures, per 100 FTE (full time equivalenten) of per 100 bezette bedden is mogelijk.

De incidentie wordt ook bepaald door de aard van het aanwezige veiligheidsmechanisme. Zo is de eerste generatie veiligheidsvleugelnaald voorzien van een huls die manueel over de naald moet geschoven worden na verwijdering van de naald uit de vene. Een tweede generatie vleugelnaald is zodanig ontworpen dat de naald kan beschermd worden terwijl de naald nog in de vene zit. Maar ook binnen een groep van vleugelnaalden met eenzelfde veiligheidsmechanisme kunnen nog verschillen bestaan zoals de samenstelling van de verlengleiding om het cobra-effect te vermijden of de tijd die nodig is om het veiligheidsmechanisme te activeren (3)

Een evaluatie van een 1ste generatie veiligheidsvleugelnaalden in twee Amerikaanse ziekenhuizen in 1993-1994 kon een reductie van de prikongevallen bekomen van 23% door de conventionele naald te vervangen door een veiligheidsversie, namelijk van 4,0 naar 3,1 per 100.000 procedures (4).

Lamontagne et al registreerden 13,2 prikongevallen per 100.000 aangekochte vleugelnaalden. Na introductie van een 1ste generatie veiligheidsvleugelnaald daalde het aantal prikongevallen naar 4,8 per 100.000 aangekochte vleugelnaalden of een reductie van 64% (5).

Een gelijkaardige studie uitgevoerd door Hotaling maar dan met een 2de generatie veiligheidsvleugelnaald toonde een reductie van 3,76/100.000 vleugelnaalden naar 0,47/100.00 vleugelnaalden in vergelijking met een 1ste generatie veiligheidsvleugelnaald (reductie van 88%) (6).

Uit de gegevens van het Amerikaanse Exposure Prevention Information Network (EPINet™) blijkt ook dat het aandeel prikongevallen door vleugelnaalden in de loop der jaren daalde naarmate het aandeel van veiligheidssystemen in de ziekenhuizen verhoogde: in 1998 was in 90% van de gerapporteerde prikongevallen het ongeval veroorzaakt door een scherp voorwerp zonder veiligheidssysteem; in 2014 was dat gedaald tot 52,3% van de gerapporteerde gevallen, terwijl het aandeel van prikongevallen door vleugelnaalden daalde” van 8% naar 2,9% (grafiek 2) (7,8).

Grafiek 2: Aandeel van prikongevallen door vleugelnaalden vergeleken met het aandeel van scherpe voorwerpen zonder veiligheidsmechanisme (EPINet™)

Een gelijkaardige analyse werd gemaakt in het UZA met dit verschil dat er enkel gegevens beschikbaar waren over het verbruik van de veiligheidsvleugelnaalden. Bij de aangifte werd namelijk niet geregistreerd of het prikaccident zich had voorgedaan met een veiligheidsvleugelnaald of een conventionele vleugelnaald. Aangezien het aandeel van prikongevallen door vleugelnaalden in 2006 19,3% bedroeg, werd in 2007 door de arbeidsgeneesheer aan het personeel een toelichting gegeven over het juiste gebruik en verwijdering van de vleugelnaald. Deze actie had een daling van het aantal prikongevallen als gevolg. Gemiddeld bleef het aandeel van vleugelnaalden in de volgende jaren (2009-2013) echter schommelen rond 8% van het totaal aantal gerapporteerde accidentele bloedcontacten. De tijdelijke invoering van een veiligheidsversie ten gevolge van een stockbreuk van de conventionele naald bij de leverancier had als gevolg dat geen ongevallen met dit type van naald meer werden gemeld in de daarop volgende maanden (2de semester 2014). Vanaf het moment dat de conventionele naald opnieuw in gebruik werd genomen steeg het aantal ongevallen met vleugelnaalden drastisch. In het 2de semester van 2015 bedroeg het aandeel van vleugelnaalden zelfs 18%.

Op basis van deze bevindingen werd besloten om vanaf 2016 de veiligheidsversie definitief in gebruik te nemen, waardoor het verbruik steeg van 3000 stuks in 2006 tot 127.750 stuks in 2016 (grafiek 3).

Grafiek 3: Aandeel van prikongevallen met vleugelnaalden in functie van aantal aangekochte veiligheidsvleugelnaalden (UZA)

 

 

Conclusie

De analyse van prikongevallen toont duidelijk aan dat de ziekenhuisbrede invoering van een veiligheidsvleugelnaald het aantal prikongevallen met dit type bloedafnamesysteem in het UZA drastisch heeft doen dalen.

In welke mate een bijkomende reductie van de prikongevallen kan bekomen worden door invoering van een ander type beveiliging (2de generatie) kan het voorwerp uitmaken van een vervolgstudie.

Referenties

1. Belgisch Staatsblad, 03/05/2013 (26168-26170). Koninklijk besluit van 17 april 2013 tot wijziging van het koninklijk besluit van 4 augustus 1996 betreffende de bescherming van de werknemers tegen de risico’s bij blootstelling aan biologische agentia op het werk, met het oog op de preventie van scherpe letsels in de ziekenhuis- en gezondheidszorgsector.

2. Puro V, Ippolito G. Safety Butterfly Needles for Blood Drawing (Letter to the editor), Infect Control Hosp Epidemiol, 1998;19(5):299.

3. Haupt C, Spaeth J, Ahne T et al. A Model-Based Product Evaluation Protocol for Comparison of Safety-Engineered Protection Mechanisms of Winged Blood Collection Needles. infection control & hospital epidemiology, 2016; 37(5): 505-511.

4. CDC. Evaluation of Safety Devices for Preventing Percutaneous Injuries Among Health-Care Workers During Phlebotomy Procedures — Minneapolis-St. Paul, New York City, and San Francisco, 1993–1995. MMWR, 1997;46(2):21-25.

5. Lamontagne F, Abiteboul D, Lolom I, et al. Role of safety-engeneered devices in preventing needlestick injuries in 32 French hospitals. Infect Control Hosp Epidemiol 2007;28:18-23.

6. Hotaling M. A Retractable Winged Steel (Butterfly) Needle. Performance Improvement Project. The Joint Commission Journal on Quality and Patient Safety, 2009 Volume 35(2):100-105.

7. EPINet™. 1998 U.S. EPINet Needlestick and Sharp-Object Injury Report.

8. International Safety Center. EPINet Report for Needlestick and Sharp Object Injuries, 2014.

Welke interventies hebben een effect op de handhygiëne van volwassen patiënten in een ziekenhuis?

hygiene

1. Inleiding    

Hygiëne is een belangrijk element van de huidige samenleving.[7] In sommige situaties is het niet meer weg te denken, bijvoorbeeld in een operatiekwartier, bij het uitvoeren van wondzorg of in ons alledaagse leven. Ook in de reclame voor thuishygiëne producten wordt steeds meer aandacht besteed aan een wetenschappelijke onderbouwing (bv. Dettol®).[4,8] Hygiëne is een belangrijk element om kwalitatieve zorg op elk niveau te kunnen verlenen.[10] In ziekenhuizen wordt hier meer aandacht aan besteed door de opkomst van resistente ziekenhuisbacteriën. Ook zorgverstrekkers, patiënten en hun familieleden kunnen, door aandacht te schenken aan hygiëne, een bijdrage leveren in het kader van reductie en preventie van de verspreiding van ziektekiemen. [7] Handhygiëne interventies worden erkend als zijnde efficiënt om transmissie van infecties in de gezondheidszorg te verminderen.[5]
In de literatuur wordt voornamelijk de handhygiëne van zorgverstrekkers besproken en onderzocht. De handen van gezondheidswerkers worden vaak gezien als de hoofdroute waarlangs micro-organismen zich verspreiden.[6] Istenes et al. toonden aan dat de richtlijnen rond handhygiëne steeds beter worden nageleefd door de zorgverstrekkers. Toch bedraagt de compliance hier nog steeds minder dan 50%.[6]
Maar hoe is het gesteld met de handhygiëne van de patiënten zelf? Patiënten worden meestal ingezet om de handhygiëne van zorgverstrekkers te observeren en hen hieraan te herinneren. Ze geven aan dat ze zich veiliger voelen indien zorgverstrekkers handhygiëne uitvoeren in hun gezichtsveld. Zo kunnen ze toezien op de kwaliteit van de handhygiëne in het ziekenhuis.[6] Als patiënten betrokken worden in dit aspect van zorg vloeit hier een hogere patiëntparticipatie uit voort. Toenemende patiëntparticipatie leidt tot toenemende patiëntveiligheid. Een gevolg hiervan is dat de zorgverstrekkers hun compliantie (trouw) aan handhygiënerichtlijnen eveneens stijgt.[11] Maar vaak zijn patiënten een bron van hun eigen infecties[1], van infecties bij zorgverstrekkers en infecties bij andere patiënten.[7] De gsm van een patiënt[2] of het aanraken van een besmet oppervlak vormen vaak bronnen van handcontaminatie.[7]  De mobiliteit van patiënten vergroot de kans op het verspreiden van bacteriën via deze weg.[7]
Door het  implementeren van specifieke handhygiëne-interventies, met de focus op patiënten, zou de handcontaminatie en bijgevolg de verspreiding van bacteriën verminderd kunnen worden. Hierdoor zouden de zorginfecties en de hiermee gepaard gaande mortaliteit significant gereduceerd kunnen worden.[1] Het is dus belangrijk om interventies te vinden die de uitvoering van handhygiëne bij patiënten kunnen stimuleren. Daarom ligt de focus van deze review op ‘de effecten van de interventies rond handhygiëne bij volwassen gehospitaliseerde patiënten’.

2. Methodologie

Een literatuuronderzoek werd uitgevoerd naar systematische reviews met betrekking tot handhygiëne van patiënten binnen een ziekenhuis. Door middel van de zoektermen, weergegeven in tabel I, werden er relevante publicaties van 2005 tot 2015 opgespoord in de databanken Medline, Cochrane, CINAHL, Embase en Tripdatabase. In totaal werden 149 reviews geselecteerd op basis van hun titel. Hiervan werden 6 reviews behouden die informatie bevatten over handhygiëne van patiënten binnen een ziekenhuissetting. Uit deze reviews bleek dat veel aandacht ging naar de impact van de patiënt op de handhygiëne van zorgverstrekkers. Strategieën in verband met handhygiëne voor patiënten werden vermeld, maar concrete resultaten werden niet weergegeven. Daarom stelden we ons de vraag: ‘Welke interventies hebben een effect op de handhygiëne van volwassen patiënten in het ziekenhuis?’.

Tabel I: Zoektermen gebruikt voor het vinden van systematische reviews m.b.t. handhygiëne-interventies bij patiënten, periode 2005-2015
Hombroeckx-nl-05

Hierna werd een literatuurstudie verricht op basis van de genoemde databanken om relevante publicaties te vinden. Artikels werden in deze review opgenomen indien ze voldeden aan de volgende inclusiecriteria :
(1) de patiënten zijn opgenomen in een ziekenhuis;
(2) de patiënten zijn ouder dan 18 jaar;
(3) de artikels mogen niet ouder zijn dan 10 jaar.

Studies werden niet opgenomen in de review indien ze beantwoordden aan één van de volgende exclusiecriteria :
(1) de artikels hebben een consultatieruimte binnen een ziekenhuis als setting;
(2) het gaat om rust- en verzorgingstehuizen en thuisomgeving;
(3) handhygiëne van gezondheidsmedewerkers;
(4) artikels die geen enkele uitkomstmaat hebben over de handhygiëne van patiënten.

De gebruikte zoektermen en flow chart rond de gevonden artikels worden weergegeven in tabellen I en II.
In totaal zijn er 2799 artikels gevonden in de verscheidene databanken (Medline, Cochrane, CINAHL, Embase en Tripdatabase). Op basis van de beoordeling van de abstracten werden 407 artikels geïncludeerd, waarvan 377 artikels opnieuw werden geëxcludeerd. Dertig artikels werden beoordeeld op basis van de volledige tekst, waarvan uiteindelijk 5 artikels werden behouden. Tenslotte werden de referenties van alle relevante studies en reviews gescreend (sneeuwbalmethode). Maar dit leverde geen bijkomstige artikels op. De taalrestricties waren Nederlands en Engels.
De inhoud van de artikels werd samengevat in tabellen om een goed overzicht te bewaren voor de onderzoekers. Elke tabel bestond uit volgende categorieën: jaartal, probleemstelling, doelstelling/vraagstelling/hypothese, design, in – en exclusiecriteria, variabelen/meetinstrumenten, procedure en analyse. De resultaten werden genoteerd in een uitkomstentabel voor elk artikel. Zo werd een goed overzicht bewaard (zie tabel IV). Om de inhoudelijke kwaliteit van de artikels te beoordelen werd er gebruik gemaakt van de Delphi – lijst.[9] 

Tabel II: Flow-chart m.b.t. de selectie van de gevonden artikels
Hombroeckx-05

3. Resultaten

Het doel van deze review is om een beeld te schetsen van de effecten van patiëntgerichte interventies op de handhygiëne binnen een ziekenhuis. Om de onderzoeksvraag te beantwoorden werd een literatuurstudie uitgevoerd waarin 5 artikels geïncludeerd werden. De uiteindelijk opgenomen artikels bestonden uit twee cross-sectionele onderzoeken[1,11], één retrospectief onderzoek[5], één exploratieve piloot studie[6] en één prospectief gerandomiseerde studie.[7]

Methodologische kwaliteit
De methodologische kwaliteit van de artikels werd beoordeeld met behulp van de Delphi-lijst (tabel III). Elk criterium werd beoordeeld op de volgende wijze: een ‘+’ werd toegekend als het criterium werd vermeld. Een ‘-‘ indien het criterium niet werd vermeld. De criteria omvatten: randomisatie, in- en exclusiecriteria, of de effectbeoordelaar geblindeerd was, of de zorgverstrekker geblindeerd was en of de patiënt geblindeerd was, de puntschatting van de primaire uitkomstmaten en uiteindelijk de analyse van ‘intention to treat’.
De methodologie van de artikels werd niet altijd even duidelijk besproken waardoor het moeilijk was   om deze te beoordelen. Indien het niet duidelijk was in het artikel of een bepaalde methode gebruikt werd of niet, dan gingen de onderzoekers ervan uit dat deze methode niet toegepast werd. Op basis van deze criteria kon geconcludeerd worden dat de methodologische kwaliteit van de geïncludeerde studies matig was.

Tabel III: Kwaliteitsbeoordeling van de artikels aan de hand van de Delphi-lijst
Hombroeckx-nl-06

Studieresultaten
Gagné et al. voerden een retrospectieve studie uit in het Centre Hospitalier Pierre – Le Gardeur. Hierbij kwamen drie hypothesen naar voren: (1) patiënten kunnen hun handhygiëne verbeteren door het routinematig gebruik van alcoholgel; (2) handhygiëne kan de verspreiding van MRSA (methicilline resistente Staphylococcus aureus) minimaliseren en reduceren; (3) systematische aandacht van de patiënt voor handhygiëne is tevens een motivatie tot verhoogde compliance van de zorgverstrekkers voor handenwassen. Om bovenstaande hypothesen te onderzoeken werden volgende patiëntgericht interventies uitgevoerd: (a) de voordelen van goede handhygiëne werden uitgelegd aan de patiënten en de familieleden, (b) tevens werd hen uitgelegd hoe ze hun handen moesten ontsmetten met alcoholgel (2 x/d), (c) bovendien kregen ze een brochure over nosocomiale infecties. Honderdzestien patiënten die langer dan 7 dagen gehospitaliseerd waren, werden nasaal gescreend (1 maal per week gedurende 4 weken). De studie toonde aan dat het aantal nosocomiale MRSA-infecties per 1000 opnames daalde met 51%. De totale hoeveelheid van nosocomiale MRSA infecties tegenover het totaal aantal  MRSA-positieve patiënten (aantal geïnfecteerde dragers en asymptomatische dragers samen) daalde van 51% naar 37%. De compliance van de gezondheidsmedewerkers verbeterde met meer dan 30% tijdens deze studie, en dit zonder extra interventies. De studie bewijst dat systematische handdesinfectie een goedkope en efficiënte manier is om nosocomiale MRSA-transmissie tegen te gaan. De toegepaste patiëntgerichte interventies kunnen met geringe kosten in alle gezondheidszorgsettings gebruikt worden, ook in afgelegen gebieden met weinig middelen.[5]
Patiënten meer bewust maken van het belang van handhygiëne staat in lijn met de WHO richtlijnen. Deze richtlijnen benadrukken een veelvoudige aanpak waarin patiënten, leveranciers en ziekenhuizen betrokken worden.[10] Dit is dan ook het doel van het cross-sectioneel, interviewer -administered onderzoek (Barker et al.). Om patiënten te betrekken in de studie kregen ze een antibacterieel doekje op hun maaltijdplateau. Drie vragen werden gesteld: (1) vindt de patiënt het vervelend om zorgverstrekkers naar hun handhygiëne te vragen? (2) hoe dikwijls wassen de patiënten hun handen vóór het eten? (3) wassen de patiënten hun handen na toiletgebruik? De eerste vraag zal niet besproken worden omdat dit onderwerp buiten de onderzoeksvraag valt. De term ‘handen wassen’ omvatte hier zowel het gebruik van water en zeep, als ontsmettingsmiddelen op basis van alcohol of antibacteriële doekjes. De studie betrof 207 patiënten (response rate 98.6%) die verbleven in het University of Wisconsin Hospital and Clinics. Een overgroot deel van de patiënten (89,4%) gaf aan dat een alcoholgel langs het bed nuttig was. Van de patiënten, die als interventie een antibacterieel doekje op hun maaltijdplateau kregen, vond 87.2% dit zinvol. In de studie werd vastgesteld dat de patiënten die thuis zelden of nooit hun handen wassen vóór het eten dit wel deden in het ziekenhuis. Patiënten die thuis wel handhygiëne toepassen vóór het eten doen dit minder in het ziekenhuis (daling van 64,7% naar 41,4%). Barker et al. stellen een analoge daling vast voor handhygiëne na toiletgebruik. Leeftijd, mobiliteit en het algemene welzijngevoel van de patiënt zijn factoren die inspelen op het toepassen van handhygiëne vóór het eten.[1]
Achterhalen welk gedrag, welke houding en welke perceptie patiënten hebben tegenover handhygiëne is een belangrijk aspect. Patiëntenparticipatie maakt deel uit van de patiëntenveiligheid.[11] Patiënten betrekken bij de uitvoering van handhygiëne is volgens de laatste richtlijnen een geschikte strategie.[10] Het is belangrijk dat de instelling herkent dat niet elke patiënt wil meewerken. De graad van coöperatie en motivatie van de patiënten zijn cruciale aspecten voor eender welke handhygiëne campagne.[11] De studies van Wu et al. en Istenes et al. waren gericht op het gedrag, de perceptie en de houding die patiënten hebben tegenover handhygiëne.[11,6]
Wu et al. voerden een cross-sectioneel onderzoek uit in het Veterans General Hospital met 859 participanten (303 patiënten en 556 familieleden, response rate 32,4%). De studie evalueerde of het belang dat patiënten hechten aan handhygiëne hen beïnvloedt in hun ziekenhuis- of dokterskeuze. De meerderheid van patiënten (78,4 %) wou meer informatie over handhygiëne. De toepassing van handhygiëne werd door 75,9% van de patiënten gezien als een criterium in de ziekenhuiskeuze. Maar liefst 66,8% hield hier ook rekening mee in hun dokterskeuze. Indien patiënten voorgaande ervaringen hadden met ziekenhuisinfecties is er tweemaal zoveel kans dat handhygiëne zal meetellen in de ziekenhuis- en artskeuze.[11]
Istenes et al. bestudeerden het verband tussen de houding van de patiënten betreffende handhygiëne en de uitvoering ervan in de praktijk. Er werden 100 handstalen afgenomen van patiënten in het Summa Health System Akron City Hospital. Hierna konden de patiënten een vragenlijst invullen met vragen naar ondersteuning bij het handenwassen in het ziekenhuis en naar de aanwezigheid van hygiënische producten in de omgeving van hun bed.[6] De studie rapporteerde een significant positieve correlatie tussen de patiënten die hun handen thuis wassen en in het ziekenhuis. Aangezien er werd vastgesteld dat patiënten handhygiëne even belangrijk vinden in de thuisomgeving als in de ziekenhuisomgeving, konden de onderzoekers concluderen dat patiënten zich wel degelijk bewust zijn van het belang van handhygiëne.[6,11] De studie van Barker et al. gaf echter ook aan dat thuis de handen frequenter worden gewassen dan in het ziekenhuis.[1]
De kennis van de patiënt rond handhygiëne is naast gedrag, houding en perceptie eveneens belangrijk om verdere verspreiding van infecties tegen te gaan.[7] Kundrapu et al. deden een prospectief gerandomiseerde studie naar het effect van handen wassen met zeep en water versus alcohol rub op het verwijderen van Clostridium difficile (C. difficile). Vierenveertig patiënten namen deel aan de studie. Ondanks de effectiviteit van handenwassen met zeep en water voor het reduceren van Clostridiumsporen was 10% van de patiënten nog steeds drager. Maar liefst 73% van de patiënten wist niet dat de sporen van C. difficile niet gedood kunnen worden door alcoholgel. De onderzoekers besluiten dat patiëntenkennis rond handhygiëne belangrijk is om verdere verspreiding van infecties tegen te gaan.[7]
Om een duidelijk overzicht te creëren van de studies werd een uitkomstentabel opgesteld, zie tabel IV.

Tabel IV: Uitkomstentabel van de weerhouden studies
Hombroeckx-nl-04


4. Discussie

Zoekstrategi
Vijf artikels werden geïncludeerd op basis van de inclusie- en exclusiecriteria. Mogelijk zijn enkele fouten opgetreden in de zoektocht naar relevante studies. De gebruikte zoektermen (zie tabel I) werden verdeeld onder 2 onderzoekers. Eén onderzoeker gebruikte de even zoektermen en de andere onderzoeker gebruikte de oneven zoektermen. Hierdoor kan het zijn dat het overzicht van de zoektocht en de gevonden studies niet optimaal was. Mogelijk werden nog studies gemist doordat beide onderzoekers geen andere databanken gebruikten dan diegene die in de methodologie beschreven staan.
Eveneens was het screenen van de artikels op basis van de titel alleen mogelijk niet de meest optimale methode. Indien elk artikel afzonderlijk werd beoordeeld op basis van het abstract konden er meer studies geïncludeerd worden. Dit geldt eveneens voor het abstract, soms is dit beknopt waardoor er snel overgegaan wordt naar een ander abstract.
De gevonden artikels correleerden niet allemaal even sterk met de onderzoeksvraag, waardoor het moeilijk was om een gepast antwoord te formuleren op de vraag.

Methodologische kwaliteit artikels
De methodologische kwaliteit van de artikels die geïncludeerd werden in de review, werd geanalyseerd op basis van de Delphi-lijst.[9] Geen enkel onderzoek voldeed aan alle criteria van de Delphi-lijst. Aan de hand hiervan konden we vaststellen dat de kwaliteit van de studies niet altijd even hoog was.
Elke studie haalde inclusie- en exclusiecriteria aan. In geen enkele studie werden de patiënten geblindeerd. Eveneens gebruikte geen enkel artikel een puntschatting spreiding van de primaire uitkomstmaten of de intention-to-treat methode. De intention-to-treat kan belangrijk zijn indien patiënten wegvallen uit het onderzoek; niet meetellen van verloren patiënten kan leiden tot overschatting van het behandelingseffect.
Alle artikels die geïncludeerd werden, beschreven hun methodologie slechts beknopt. Barker et al.  bespraken dat de handhygiëne van de patiënten gemonitord werd door de ziekenhuismedewerkers, maar de werkwijze werd niet beschreven. Dit deed vragen oprijzen zoals: werden er checklisten gebruikt? Werden de bevindingen genoteerd? Werden de zorgverstrekkers onderricht in handhygiëne voor de patiënten?
In de studie van Istenes et al. werd de volledige handsampling uitvoerig besproken met de onderzoeksverpleegkundigen, alsook de methode om de patiënten te bevragen (een door de onderzoeker opgesteld survey). De participanten dienden een informed consent te ondertekenen bij deelname.[6] Een specifiekere omschrijving van de gebruikte methoden was beschikbaar bij Gagné et al. De onderzoekers maakten gebruik van een brochure over nosocomiale infecties. De patiënten moesten tweemaal per dag (enkel op weekdagen) de handen ontsmetten met alcoholgel. Verdere details over deze interventies ontbraken. Alsook werd de inhoud van de brochure niet meegedeeld. De steekproefverzameling van participanten werd eveneens niet uitvoerig besproken. Mogelijke vooroordelen, blindering of gebruikte statistiek werd niet aangehaald in de studie.[5] Wu et al. maakten ook gebruik van een vragenlijst. De inhoud hiervan werd toegevoegd in een aparte rubriek met de vragen in een bijlage. De vragenlijst werd door 5 experten geëvalueerd op validiteit, maar niet voorafgaand uitgetest omdat er een beperkte tijd was voor het implementeren van de handhygiëne richtlijn.[11]  Kundrapu et al.  vermeldt dat de patiënten gerandomiseerd werden. Alsook werden de verschillende interventies rond handhygiëne en de gebruikte handsampling toegelicht. Deze studie maakte gebruik van de WHO-richtlijnen. De blindering van het laboratoriumpersoneel werd vermeld in dit artikel.[7]  Zowel Gagné et al., istenes et al. als Wu et al. gaven weer dat hun team een zekere training ondergaan had om aan de onderzoeken te kunnen meedoen.[5,6,11] Soms werden statistische methoden weergegeven (Pearson X2 test, Fisher exact test, student-t test, 5 punt-Likert schaal en Kruskall-Wallis test), maar er werden in de artikels geen exacte cijfers gegeven om deze te verifiëren. Op basis van hun testen werd soms een p –waarde toegevoegd.[1,6,11] Kundrapu et al. vermeldt ook dat de gegevens (van zijn staalnames) werden verwerkt met SPSS statistische sofware.[7]

Resultatenbespreking

Indien patiënten de voordelen van goede handhygiëne aangeleerd kregen, er hen uitgelegd werd hoe ze hun handen moesten ontsmetten met handalcohol en een bijkomend een brochure gegeven werd over nosocomiale infecties, kon er een toename in patiëntenmotivatie voor handhygiëne waargenomen worden.[5] Eveneens steeg hun kennis en waakzaamheid ten opzichte van nosocomiale infecties.[5] Er werd aangetoond dat de compliance van handhygiëne bij zorgverstrekkers steeg met stijgende patiëntmotivatie.[11]  De waargenomen stijging in compliance bij zorgverstrekkers wordt in de studie van Gagné et al. ook deels toegeschreven aan de zichtbare daling van het aantal MRSA infecties. De studie vertoonde enkele eperkingen: er waren veel kamers met 4 personen waar geen toiletten of wastafels aanwezig waren. Hierdoor was er een toename van het risico op bacteriële verspreiding. De patiënten kregen enkel een nasale screening, maar  de andere voorkeursplaatsen van MRSA-kolonisatie werden niet bemonsterd. Ook was het geen gecontroleerde studie.[5]
Kennis en informatie die men aan patiënten meegeeft, kan mogelijk enkele misvattingen verhelderen, zoals de resistentie van C. difficile sporen tegen alcohol.[7] Handen wassen zorgt voor een sterkere daling van bacteriën en verwijdert sporen in tegenstelling tot enkel ontsmetten met handalcohol.[7] Kundrapu et al. suggereren dat handen wassen een zinvolle en simpele interventie is om in de zorg te implementeren. De onderzoekers stelden eveneens een sporicide electrochemisch gegenereerde hypochloride zuuroplossing voor om sporen te verwijderen, dit leverde een significant beter resultaat op. De aanneembaarheid van de resultaten van Kundrapu et al. kan mogelijk in twijfel getrokken worden omdat de methodologie van het artikel zeer beknopt beschreven werd. Er werd geen informatie gegeven rond de verwerking van hun bevindingen.[7]
Zowel bij zorgverstrekkers als bij patiënten heeft het gedrag en de attitude een grote invloed op de compliance van handhygiëne.[6,11] In de studie van Istenes et al. kunnen patiënten een vragenlijst invullen over de manier waarop zij de handhygiëne toepassen. Het onderzoek toont een goede interne consistentie aan, maar er is een mogelijke bias: de verpleegkundige heeft het onderzoek voorgelezen aan de deelnemers, waardoor de patiënten mogelijk in hun antwoorden werden beïnvloed.[6] Welke klinische interventies, gericht op gedrag en attitude, het meest efficiënt zijn moet nog verder onderzocht worden via goed opgezette studies.
De toekomstige handhygiëne interventies zullen als doel hebben om de motivatie van te doen stijgen. Handhygiëne uitvoeren is afhankelijk van de persoonlijke motivatie.[11] Patiënten die reeds een zorginfectie doormaakten, waren het meest gemotiveerd om informatie te verkrijgen rond handhygiëne en zij nemen handhygiëne wel degelijk mee in hun dokters- en ziekenhuiskeuze.[11] De toepassing van handhygiëne door patiënten in de ziekenhuisomgeving staat op een laag niveau, lager dan in de thuisomgeving.[1,6] Nochtans werd er vastgesteld dat patiënten aangeven dat ze handhygiëne belangrijk vinden voor zichzelf en voor de zorgverstrekkers.[11] We vragen ons af waarom patiënten alert zijn voor handhygiëne bij zorgverstrekkers, maar minder alert voor hun eigen handhygiëne? Misschien kan bijkomend onderzoek uitgevoerd worden om de onderliggende factoren te vinden ‘waarom men handhygiëne niet uitvoert, maar het toch belangrijk acht’.
Barker et al. hadden een antibacterieel doekje op de maaltijdplateau van patiënten gelegd waardoor de handhygiëne significant verbeterde. Slechte ziekenhuishygiëne is soms een gevolg van beperkte toegang tot hygiëne mogelijkheden, maar ook mobiliteitsproblemen vormen een hinderpaal.[1] Een beloftevolle interventie in de studie van Barker et al., vooral voor patiënten met mobiliteitsproblemen en slechte handhygiëne, is het plaatsen van handalcohol langs het bed. Het in kaart brengen van de onderliggende factoren van slechte handhygiëne kan een grote vooruitgang betekenen voor de reductie van mortaliteit en zorginfecties.[1] Enkele beperkingen van de studie bestaan uit: (1) de resultaten mogen niet aanvaard worden in een kinderziekenhuis: hier gelden andere richtlijnen voor handhygiëne en andere risico’s op transmissie van ziekenhuisbacteriën. (2) er was een risico op overrapportering: patiënten van intensieve zorgen met gelimiteerde zelfzorg en patiënten met cognitieve disfunctie werden geëxcludeerd uit de studie. Het risico op onderrapportering is minimaal, vermits 60% van patiënten met slechte handhygiëne dit zelf rapporteerden.[1]

5. Conclusie

De toegepaste patiëntgerichte interventies, zoals het aanleren van goede handhygiëne, het aanleren van ontsmettingstechnieken met handalcohol en het meegeven van een informatiebrochure aan de patiënten, kunnen in meerdere zorgomgevingen gebruikt worden, ook in afgelegen gebieden met minder middelen. Er werd aangehaald dat systematische handdesinfectie een goedkope en efficiënte strategie is tegen nosocomiale transmissie.[5]
Patiënten vonden het zinvol als er een antibacterieel doekje op hun maaltijdplateau lag.[1] Bij slechte handhygiëne of mobiliteitsproblemen vormt een handalcoholpompje langs het bed een mogelijke oplossing. Handalcohol is nuttig voor alle patiënten in het ziekenhuis.[1] De meerderheid van de patiënten wil meer informatie over handhygiëne.[11] De kennis van patiënten over handhygiëne is een belangrijk element om verspreiding van infecties tegen te gaan.[7]
Door het uitvoeren van een grondig literatuuronderzoek werd vastgesteld dat er weinig artikels te vinden zijn over de handhygiëne uitgevoerd door patiënten en/of bezoekers in een ziekenhuis.
De uitgevoerde interventies die men aangeeft in de studies en hun effecten werden te weinig besproken. Degelijk onderzoek naar onderliggende factoren om patiënten beter te stimuleren tot verhoogde handhygiëne moet nog uitgevoerd worden. Vooral (dubbel blind) gerandomiseerde gecontroleerd onderzoeken kunnen een meerwaarde zijn om een antwoord te vinden op de vooropgestelde onderzoeksvraag: ‘Welke interventies hebben een effect op de handhygiëne van volwassen patiënten in het ziekenhuis?’.

6. Literatuurlijst

1. Barker A, Sethi A. Patient Hand Hygiene at Home Predicts Their Hand Hygiene Practices in the Hospital. National Institutes Of Health. 2014;35(5):585-588.

2. Brady R, Hunt A. Mobile phone technology and hospitalized patients : a cross – sectional surveillance study of bacterial colonization , and patient opinions and behaviours. European Society of Clinical Microbiology and Infectious diseases. 2011;17: 830-835.

3. Davis R, Parand A. Systematic review of the effectiveness of strategies to encourage patients to remind healthcare professionals about their hand hygiene. Journal of Hospital Infection. 2014;89:141-162.

4. Dettol. (2015). About germs & illness prevention. Geraadpleegd op 9/05/2015. Available from http://www.dettol.co.uk/illness-prevention/about-germs-illness-prevention

5. Gagné D, Bédard G. Systematic patients’ hand disinfection : impact on meticillin- resistant staphylococcus aureus infection rates in a community hospital. Journal of Hospital Infection. 2010;75: 269-272.

6. Istenes N, Bingham J. Patients’ potential role in the transmission of health care – associated infections: prevalence of contamination with bacterial pathogens and patient attitudes toward hand hygiene. American Journal of Infection Control. 2013;41:793-8.

7. Kundrapu S, Sunkesula V. A Randomized Trail of Soap and Water Hand Wash Versus Alcohol Hand Rub for Removal of Clostridium difficile Spores from Hands of Patients. Chicago Journals. 2014;35(2):204-206.

8. Sabre Awards (2013). SABRE Awards India Announced  (2013). Geraadpleegd op 9/05/2015. Available from http://www.prmoment.in/1265/sabre-awards-india-announced.aspx.

9. Verhagen, A., de Vet, H. The Delphi list: a criteria list for quality assessment of randomized clinical trials for conducting systematic reviews developed by Delphi consensus. Journal Clinical Epidemiology. 1998;12:1235-1241.

10. World Health Organisation. WHO Guidelines on Hand Hygiene in Health Care: First Global Patient Safety Challenge Clean Care Is Safer Care (2009). Geraadpleegd op 29 april 2015. Available from http://www.ncbi.nlm.nih.gov/books/NBK144019/

11. Wu K, Lee S, Chen J, et al. Hand hygiene among patients: Attitudes, perceptions and willingness to participate. American Journal of Infection Control. 2013;41:327-31.

Septicemieën geassocieerd aan een centraal veneuze katheter in de Belgische ziekenhuizen: surveillancegegevens 2000 – 2014

septicemia

Inleiding

Septicemieën verworven in het ziekenhuis (HA-SEP) behoren tot de meest ernstige ziekenhuisinfecties.1-3 In België wordt 24% van de HA-SEP geassocieerd met het gebruik van centraal veneuze katheters (CVC) en ze komen het vaakst voor in de intensieve zorgeenheden (IZ) (gegevens 2014).4,5 De literatuur heeft aangetoond dat er een belangrijk potentieel bestaat om de CVC-geassocieerde septicemieën (SEP-CVC) te vermijden. De preventiestrategieën zijn enerzijds gericht op een beperking van de blootstelling aan de risicofactor (CVC) en anderzijds op het naleven van de richtlijnen rond het inbrengen en onderhouden van de katheter.6-9 Sommige studies beschrijven dat tot 70% van de SEP-CVC kan worden vermeden mits toepassing van deze strategieën.10-12

Hierbij is de surveillance van septicemieën in het ziekenhuis, die in 1992 in België is ingevoerd, essentieel. De gegevens van het surveillanceprogramma laten immers toe om de evolutie van de SEP-CVC op te volgen en het resultaat van de preventieve maatregelen in Belgische ziekenhuizen in te schatten.

Dit artikel geeft een overzicht van de surveillancegegevens met betrekking tot de epidemiologie van SEP-CVC in België, inclusief de impact van een wijziging in de gevalsdefinitie.

Methodes – Surveillance van septicemieën verworven in het ziekenhuis in België  

Het Belgische nationaal surveillanceprogramma van ziekenhuisinfecties (SEP) werd ingevoerd in 1992. Het surveillanceprotocol is beschikbaar op de website van het Wetenschappelijk Instituut Volksgezondheid (WIV-ISP).13 De surveillance heeft als doel de tendensen van de septicemieën te volgen zowel binnen het ziekenhuis als op nationaal niveau, teneinde de inspanningen op vlak van preventie te begeleiden en op te volgen. De deelname aan deze surveillance is via Koninklijk Besluit verplicht sinds 2014.

De SEP surveillance omvat de registratie van alle septicemieën verworven in het ziekenhuis (HA-SEP) gedurende een minimale periode van 3 maanden per jaar. HA-SEP zijn per definitie septicemieën bij een patiënt die minstens 2 dagen is gehospitaliseerd, en die door een bloedkweek worden bevestigd; minstens één positieve bloedkweek voor een erkend pathogeen micro-organisme, of twee verschillende bloedkweken indien enkel huidcontaminanten werden geïsoleerd. De clinicus moet de vermoedelijke oorzaak van de septicemie vermelden. Hij heeft daarbij verschillende opties, waaronder «CVC» en «onbekend», evenals de mogelijke bevestiging van dit vermoeden (d.w.z. hetzelfde micro-organisme werd aangetroffen in de bloedkweken en op de vermoedelijke plaats van oorsprong, bijvoorbeeld de CVC).

Bij de analyse van de gegevens wordt het totale aantal septicemieën waarvan de vermoedelijke oorzaak een CVC is, als volgt berekend: (1) HA-SEP waarbij de clinicus een CVC meldt als «vermoedelijke» oorzaak (al dan niet bevestigd) + (2) HA-SEP zonder geïdentificeerde oorzaak (oorsprong onbekend) met aanwezigheid van een CVC op het ogenblik van de infectie, of binnen de 2 dagen die eraan voorafgaan (Figuur 1). Deze laatste categorie werd toegevoegd in 2013 om te voldoen aan de definitie van de CDC (Centres for disease control & prevention, USA). Deze groepering gebeurde tijdens de analyse van de gegevens en kon dus worden toegepast op de gegevens die werden ingezameld vóór die definitiewijziging. In de praktijk zijn de septicemieën met «CVC oorzaak bevestigd» het Amerikaanse equivalent van CR-BSI (central-line related bloodstream infection) of «CVC gerelateerde septicemieën»; de septicemieën met «vermoedelijke CVC oorzaak» zijn het equivalent van het Amerikaanse CLABSI (central line-associated bloodstream infections) of «CVC-geassocieerde septicemieën», die wij CVC-SEP noemen.

Figuur 1: Septicemieën geassocieerd aan een centraal veneuze katheter, oorzaak bevestigd t.o.v. vermoedelijke oorzaak, SEP surveillance 2013 

01-nl
CVC; centraal veneuze katheter, SEP; septicemieën

De volledige resultaten zijn beschikbaar in het jaarrapport4.

Resultaten  

• Beschrijving van de gevallen 
In 2014 werd door 130 ziekenhuizen melding gemaakt van een totaal van 6 847 HA-SEP; daarvan waren 1 813 (26%) CVC-geassocieerde septicemieën (d.w.z. waarbij CVC dus werd beschouwd als de vermoedelijke oorzaak van de infectie volgens de hierboven aangehaalde definities). De oorzaak ‘CVC’ was bevestigd voor 43% van de gevallen (778/1 813). Voor 25% van de gevallen (482/1 813) had de clinicus «oorzaak van de infectie: onbekend» opgegeven, maar was er een CVC aanwezig op het ogenblik van de infectie of binnen de 2 dagen voor het begin van de infectie. Deze laatste proportie verschilt tussen ziekenhuizen (mediaan 19%; P25-75: 0-39%). Een derde van de septicemieën waarvan de vermoedelijke oorzaak een CVC was, werd vastgesteld in een IZ. De micro-organismen waarvan sprake zijn meestal Gram-negatieve kiemen. De mediaan van de verwervingstermijn (P25-P75) bedraagt 23 dagen (8-27) na opname in het ziekenhuis.

Tabel 1. Beschrijving van de episodes van septicemieën geassocieerd aan een centraal veneuze katheter, 2014
02-nl

• Incidenties   
In 2014 hebben 118/130 ziekenhuizen volledige gegevens bezorgd (teller én noemer) waardoor de incidentie van CVC-geassocieerde septicemieën kon worden berekend. Die ligt hoger in de universitaire ziekenhuizen, in de IZ en in het Brussels Gewest. Het aantal universitaire ziekenhuizen is ook het hoogst in Brussel (4 universitaire ziekenhuizen/15 deelnemende ziekenhuizen in 2014). (tabel 2)

Tabel 2: Incidentie van septicemieën geassocieerd aan een centraal veneuze katheter per 10.000 hospitalisatiedagen, 2014

03-nl
Figuur 2 geeft de nationale gemiddelde incidentie weer van CVC-SEP voor de periode 2000 – 2014. In 2014 bedroeg de gemiddelde incidentie van CVC-geassocieerde septicemieën, per 10 000 hospitalisatiedagen 2,2 in het ziekenhuis, en 13,3 in de IZ. Deze cijfers zijn de hoogste sinds 2011. Deze infecties zijn evenwel weinig frequent in absolute aantallen, met een mediaan (P25-P75) van 3 episodes (0-6) per trimester en per ziekenhuis.

Figuur 2: Incidentie van septicemieën geassocieerd met centraal veneuze katheter in de Belgische ziekenhuizen, 2000-2014
04-nl

Discussie

Een groot aantal ziekenhuizen hebben in 2014 deelgenomen aan de surveillance van de septicemieën in het ziekenhuis. Er is een grote variabiliteit tussen ziekenhuizen en die blijft ook bestaan na stratificatie volgens verschillende categorieën (gebaseerd op grootte van het ziekenhuis, universitair ziekenhuis of niet). Dit wijst op een groot preventiepotentieel.6-9,14

Het surveillancesysteem documenteert een stijging in de incidentie van CVC-geassocieerde septicemieën sinds 2011. Deze stijging is opvallend, ongeacht of rekening wordt gehouden met de septicemieën waarvoor de clinicus «oorzaak onbekend» heeft gerapporteerd, en die bij de analyse werden geklasseerd als «CVC vermoedelijk oorzaak». Sinds de grondige herziening van het surveillanceprotocol in 2011 is het aantal ziekenhuizen dat gegevens registreert fel toegenomen. Vermoedelijk is de toename van de detectie te danken aan een betere sensibilisering rond de problematiek van de CVC-geassocieerde septicemieën.

Die gegevens onderstrepen het belang van de gevalsdefinities en de interpretatie ervan. Het is duidelijk dat de definitie die wordt gebruikt voor de «CVC-geassocieerde septicemieën» (CVC: vermoedelijke oorzaak) heel gevoelig is maar niet specifiek genoeg is. Ervan uitgaan dat een septicemie wordt geassocieerd met een CVC, enkel omdat er vóór de infectie een CVC aanwezig was, terwijl de oorzaak volgens de clinicus onbekend was, levert ongetwijfeld een aantal vals-positieve resultaten op. Deze categorie levert echter een vierde van de CVC-geassocieerde septicemieën. Anderzijds is de definitie voor de CVC-gerelateerde septicemieën (CVC oorzaak bevestigd) niet gevoelig genoeg, omdat er vaak geen kweek is gebeurd van de CVC en dus de oorzaak van de «CVC» niet is bevestigd. We mogen niet vergeten dat een gevalsdefinitie die voor een surveillance wordt gebruikt vooral reproduceerbaar moet zijn, ook al is ze dan minder betrouwbaar. De bedoeling is immers om tendensen te volgen (In tegenstelling tot een klinische diagnose die betrouwbaar moet zijn, omdat het doel de behandeling van een patiënt is). Zolang de afwijkingen (‘bias’) relatief constant blijven, blijft de interpretatie van de tendensen mogelijk.  De proportie van septicemieën «oorzaak onbekend met CVC aanwezig» in het totaal van CVC-geassocieerde septicemieën is tussen 2000 en 2014 opvallend stabiel gebleven op nationaal niveau. Het is dus belangrijk om de gegevens over de CVC-geassocieerde en CVC-gerelateerde septicemieën samen voor te stellen, waarbij de «waarheid» ergens in het midden zal liggen.

Het gebruik van die gegevens moet ook losgekoppeld worden voor de opvolging van de tendensen op nationaal en lokaal niveau. De hygiënisten die de surveillancecijfers samen met de clinici gebruiken voor de opvolging in hun ziekenhuis, zijn het best geplaatst om hun eigen gegevens te interpreteren en om de afwijkingen die inherent zijn aan de gevalsdefinities te beoordelen. Indien die gegevens op die manier worden gebruikt, dan bereikt het surveillancesysteem zijn doel.

Er worden momenteel wel pogingen ondernomen om de gevalsdefinities te verbeteren. Zo’n vierde van de CVC-geassocieerde septicemieën in de categorie «oorzaak onbekend met CVC aanwezig» doet zich voor op de dienst haemato-oncologie; een aantal zou te maken kunnen hebben met primaire bacteriëmieën geassocieerd met een ruptuur in de digestieve mucosale barrière  bij patiënten met neutropenie of met beenmergtransplantaties (mucosal barrier injury, MBI).15 De werkgroep SEP heeft beslist deze mogelijk oorzaak in de lijst van aangeboden opties op te nemen als «vermoedelijke oorzaak» van de septicemie

(http://www.nsih.be/download/SEP/Minutes_SEP_WG_2015-06-24.pdf).

We zullend daardoor in de toekomst de impact van deze toevoeging volgen op het aantal SEP-CVC met oorzaak «onbekend».

In België worden de gegevens over de CVC-geassocieerde septicemieën (op niveau van het hele ziekenhuis) gerapporteerd per patiëntdagen en niet per katheterdagen, wat normaal gezien aanbevolen is. Het tellen van de katheterdagen voor het hele ziekenhuis betekent evenwel een zware werklast en op basis van de berekening van een incidentie per hospitalisatiedagen kan het ziekenhuis zijn eigen incidentie opvolgen (een vergelijking maken met andere is moeilijker maar dat is niet de doelstelling). Uit een recente publicatie waarbij voor eenzelfde ziekenhuis de incidenties van CVC-geassocieerde septicemieën per aantal hospitalisatiedagen en per katheterdagen werden vergeleken, bleek dat deze incidenties sterk gecorreleerd waren.16

Het tellen van de katheterdagen is optioneel in de SEP surveillance maar heeft toch zijn belang indien het de bedoeling is de blootstellingsgraad van de CVC op te volgen (‘device utilisation ratio’=aantal katheterdagen/aantal patiëntdagen), bijvoorbeeld met het oog op een verminderde blootstellingsduur aan CVC. We hebben een studie uitgevoerd die de geldigheid nagaat van een wekelijkse bemonstering op de dienst IZ (in plaats van een exhaustieve telling). Dit zal worden toegevoegd aan het SEP-protocol in 2016 maar zal beperkt blijven tot de dienst IZ.

Conclusie

Samengevat, kunnen we stellen dat we in België sinds 2011 een toename vaststellen van de CVC-geassocieerde septicemieën, die waarschijnlijk te maken heeft met een betere opsporing. Het probleem van CVC-geassocieerde septicemieën is reëel en grotendeels vermijdbaar. Onze eenheid heeft een internationale online enquête gelanceerd, die zich richt tot geneesheren en verpleegkundigen werkzaam op de dienst intensieve zorgen (niet tot hygiënisten). Deze enquête wil de praktijken meten inzake preventie van CVC-geassocieerde septicemieën.

Stuur deze enquête gerust door naar de personen binnen uw ziekenhuis die met deze problematiek te maken krijgen!

http://www.world-critical-care.org/index.php?option=com_content&view=article&id=266

Referenties

1. Vrijens F, Hulstaert F, Gordts B et al. Nosocomial infections in Belgium, part2 : Impact on Mortality and Costs. 2009KCE reports Vol 102C.

2. Vrijens F, Hulstaert F, Van de Sande S, Devriese S, Morales I, Parmentier Y. Hospital-acquired, laboratory-confirmed bloodstream infections: linking national surveillance data to clinical and financial hospital data to estimate increased length of stay and healthcare costs. Journal of Hospital Infection 2010;75(3):158-162.

3. Vrijens F, Hulstaert F, Devriese S, Van de Sande S. Hospital-acquired infections in Belgian acute-care hospitals: an estimation of their global impact on mortality, length of stay and healthcare costs. Epidemiol Infect 2012;140(1):126-136.

4. Hammami N, Lambert ML. Surveillance of bloodstream infections in Belgian hospitals (‘SEP’) – Annual report 2014, Surveillance data 2000-2014 – Hospital stay data 2000-2012. 2015

5. Mertens K. Surveillance national acquises dans les unités de soins intensifs – Rapport annuel 2012. 2014

6. Pronovost PJ, Goeschel CA, Colantuoni E et al. Sustaining reductions in catheter related bloodstream infections in Michigan intensive care units: observational study. BMJ 2010;340:c309.

7. Palomar M, Alvarez-Lerma F, Riera A et al. Impact of a National Multimodal Intervention to Prevent Catheter-Related Bloodstream Infection in the ICU: The Spanish Experience. Crit Care Med 2013;41(10):2364-2372.

8. Berenholtz SM, Pronovost PJ, Lipsett PA et al. Eliminating catheter-related bloodstream infections in the intensive care unit. Crit Care Med 2004;32(10):2014-2020.

9. Blot K, Bergs J, Vogelaers D, Blot S, Vandijck D. Prevention of central line-associated bloodstream infections through quality improvement interventions: a systematic review and meta-analysis. Clin Infect Dis 2014;59(1):96-105.

10. Umscheid CA, Mitchell MD, Doshi JA, Agarwal R, Williams K, Brennan PJ. Estimating the proportion of healthcare-associated infections that are reasonably preventable and the related mortality and costs. Infect Control Hosp Epidemiol 2011;32(2):101-114.

11. Lambert ML, Silversmit G, Savey A et al. Preventable proportion of severe infections acquired in intensive care units: case-mix adjusted estimations from patient-based surveillance data. Infect Control Hosp Epidemiol 2014;35(5):494-501.

12. Rossello-Urgell J, Vaque-Rafart J, Hermosilla-Perez E, Allepuz-Palau A. An approach to the study of potentially preventable nosocomial infections. Infect Control Hosp Epidemiol 2004;25(1):41-46.

13. Hammami N, Lambert ML. Nationale surveillance voor septicaemieën in het ziekenhuis (SEP) – Revisie SEP surveillance protocol v4.2. 2015

14. Marschall J, Mermel LA, Fakih M et al. Strategies to prevent central line-associated bloodstream infections in acute care hospitals: 2014 update. Infect Control Hosp Epidemiol 2014;35(7):753-771.

15. Centers for Disease Control and Prevention (CDC). Bloodstream Infection Event (Central Line-Associated Bloodstream Infection and Non-central line-associated Bloodstream Infection)-January 2015. 2015 http://www.cdc.gov/nhsn/PDFs/pscManual/4PSC_CLABScurrent.pdf

16. Horstman MJ, Li YF, Almenoff PL, Freyberg RW, Trautner BW. Denominator Doesn’t Matter: Standardizing Healthcare-Associated Infection Rates by Bed Days or Device Days. Infect Control Hosp Epidemiol 2015;36(6):710-716.

Activiteitenverslag 2014 – Werkgroep Ziekenhuishygiëne NVKVV *

association

Algemeen

Zoals al enkele jaren gangbaar, vergaderde de werkgroep (WG) in 2014 om de 2 maand gedurende 4 uur. De werkgroep telt 15 leden, waarvan 14 werkende leden en 1 corresponderend lid. Eén lid verliet de werkgroep gezien een gewijzigde functie in het ziekenhuis en er kwam een nieuw lid de werkgroep vervoegen.

Ook dit jaar werden in iedere vergadering vragen van WG leden, of vragen die door externen via het NVKVV werden gesteld, besproken.

Enkele voorbeelden van besproken vragen zijn : de mate van bescherming van de zorgverstrekker bij een prikongeval bij het dragen van handschoenen, noodzaak van het herplaatsen van een perifere katheter indien geplaatst in de pre-hospitaalfase, inrichting van een kleedkamer in het operatiekwartier (vuile/propere zone), reglement inwendige orde voor chronische dialyse. Het resultaat van de bespreking werd telkens teruggekoppeld naar de vraagsteller.

Er werd een tweede IP advies “Mobiele IT Technologie (smartphones, iPhone, iPad, tablets…) in zorginstellingen” opgesteld en in de map “Wetenschap en praktijk” gepubliceerd op de website van het NVKVV. Dit advies werd eveneens gepubliceerd in NVKVV direct en werd in Nursing als referentie gebruikt in een publicatie rond dit onderwerp.

Een lid van de WG wenste ondersteuning bij de aanpassing van de MRSA-procedure voor haar ziekenhuis. Ze stuurde een vragenlijst op naar alle WG-leden. Na de verwerking van alle gegevens uit de bevraging werd de aangepaste procedure aan alle leden voorgesteld en toegelicht.

In december gaf een lid van de WG toelichting over een tool voor de opmaak van het beleidsplan en jaarverslag ziekenhuishygiëne, cfr de wettelijke verplichting.

Er was een voorstel om het logo van de WG te vernieuwen. Iedereen werd uitgenodigd om een ontwerp in te dienen.

Studiedag ziekenhuishygiëne

In de vergadering van januari werd het programma van de studiedag ziekenhuishygiëne gefinaliseerd en werden de nodige afspraken vastgelegd met de sprekers en sponsors.
De studiedag bracht op 24 maart, tijdens de 40ste week van verpleegkundigen en vroedvrouwen, een “hot item” aan : “Referentiekaders en aanbevelingen: van theorie naar praktijk”.
In de voormiddag werden de referentiekaders besproken die worden aangeboden in het kader van Zorginspectie en Accreditatie. In de namiddaglezingen kwamen de aanbevelingen opgelegd vanuit de Hoge Gezondheidsraad (HGR) aan bod. Hoe worden de theoretische referentiekaders en aanbevelingen nu praktisch uitgewerkt? De 6 sprekers, waarvan 5 WG leden en 1 cursist van de specialisatieopleiding tot verpleegkundige-ziekenhuishygiënist (V-ZHHyg) aan het NVKVV, hebben uit deze aanbevelingen inspiratie gehaald om hun projecten binnen de eigen instelling te sturen.
Het verslag van de volledige studiedag werd gepubliceerd in Noso-Info, Vol. XVIII, n°3 : 18-20, 2014.
Een spreker publiceerde een artikel betreffende zijn bijdrage in de studiedag in het laatste nummer van 2013 p. 6-9 en van 3 sprekers werd de lezing gepubliceerd in Noso-Info, Vol. XIX, n°1: 7-19, 2015.

Opleidingen georganiseerd door het NVKVV in samenwerking met de werkgroep

De eenjarige opleiding tot verpleegkundige-ziekenhuishygiënist werd in 2014 afgerond met de presentatie van de seminariewerken.

In mei ging de vergadering van de WG door op een externe locatie in aanwezigheid van de afgestudeerden. We hadden een gevarieerd programma met in de voormiddag 3 presentaties, de evaluatie van de studiedag en brainstorming naar onderwerpen voor de studiedag in 2015. In de namiddag werd de opleiding geëvalueerd en werden de attesten uitgereikt. Tien personen hebben met succes hun opleiding tot V-ZHHyg afgerond. De afgestudeerden werden uitgenodigd om in de toekomst deel te nemen aan de WG-vergaderingen. (foto 1)

12

Foto 1: WG-leden en afgestudeerden van de opleiding V-ZHHyg

In het voorjaar werden 2 in company opleidingen tot referentieverpleegkundige ziekenhuishygiëne (RV-ZHHyg) georganiseerd, waarbij 8 van de 79 deelnemers uit de woon- en zorgcentra (WZC) kwamen. Dit kadert in een pilootproject waar het ziekenhuis aan deelneemt. Deze opleiding werd in juli geëvalueerd.

Eveneens in het voorjaar werd een opleiding tot referentieverpleegkundige hygiëne voor WZC (RV-hygiëne WZC) georganiseerd in het NVKVV. Hieraan participeerden 12 verpleegkundigen werkzaam in diverse Vlaamse WZC. In mei werd er een terugkomdag voor 30 RV-hygiëne WZC georganiseerd.

Vanuit het pilootproject samenwerking ziekenhuis – WZC stelde zich de vraag welke opleiding moet voorzien worden voor verpleegkundige-hygiënist in WZC. De bestaande opleiding tot verpleegkundige ziekenhuishygiënist werd bekeken in functie van de WZC. Het voorstel werd in de WG besproken, het geeft aan welke topics gelijklopend kunnen zijn voor ZH en WZC en voor welke opleiding aparte opleidingsonderdelen moeten ingericht worden.

Samenwerkingsprojecten

In de vergadering van januari werd de workshop “Build your own Infection Control Link Nurse” mbt de perceptie en competenties van RV-ZHHyg door een lid van de WG toegelicht. Deze workshop is het resultaat van een samenwerking tussen onze WG en de Royal College of Nursing te Londen. De workshop omhelst enkele vragen betreffende theoretische kennis, praktische vaardigheden en gedragscompetenties die een succesvolle RV-ZHHyg moet hebben. Daarnaast wordt een beeld gecreëerd, door middel van knip- en plakwerk, van de huidige en reële perceptie van referentieverpleegkundigen in onze ziekenhuizen (foto 2). De verzamelde informatie kan aangewend worden om de werking van RV-ZHHyg binnen de eigen instelling te evalueren. Alle verkregen data wordt via het lid van de WG verzameld en geanalyseerd om een vergelijking te kunnen maken tussen de zorginstellingen in België, maar ook met deze van Engeland. Het finale doel is de ontwikkeling van een Europees beroepscompetentieprofiel voor RV-ZHHyg en deze voor te stellen binnen EUNETIPS.

13
Foto 2: Workshop ‘Build your own Infection Control Link Nurse’

In november 2013 werden in een informeel overleg met dr. Pia Cox voorstellen geformuleerd voor een toekomstige samenwerking. Pia Cox is arts infectieziektebestrijding en werkt voor het Vlaams Agentschap Zorg & Gezondheid/afdeling toezicht Volksgezondheid voor Vlaams Brabant en Limburg. De samenwerking met Pia Cox en haar team werd door de WG gezien als een opportuniteit. Het feit dat in ieder eisenkader elementen mbt ziekenhuishygiëne aan bod komen, werd als een sterk punt ervaren. In de vergadering van maart waren Pia Cox en haar teamleden aanwezig. Zij vormen samen binnen het agentschap Zorg en Gezondheid de WG ziekenhuishygiëne. Na een korte voorstelling en het overlopen van de activiteiten van de beide groepen, werd er een duidelijk signaal gegeven om samen te werken. Pia en haar team stelden voor om samen een eisenkader ziekenhuishygiëne op te stellen, bestaande uit structurele en wettelijke aspecten waaraan moet beantwoord worden. Er werden concrete afspraken gemaakt om dit te realiseren.

Het ABIHH stelde een vragenlijst op om de huidige praktijken mbt infectiepreventie op de dienst endoscopie in kaart te brengen. De voorzitter van de Franstalige vereniging van V-ZHHyg vroeg onze medewerking voor de verspreiding van deze enquête naar de Nederlandstalige collega’s.

Actieve bijdrage van de WG in oa raden, commissies, congressen

In januari werd het laatste ontwerp van het eisenkader voor desinfectie van flexibele scopen besproken. In de WG werden de opmerkingen van de artsen doorgenomen, evenals de antwoorden van de overheid erop. In onze vergadering werd een standpunt ingenomen dat een lid van de WG in de daaropvolgende vergadering van het eisenkader verdedigde.

De publicatie nr. 8580 van de HGR over de Aanbevelingen betreffende infectiebeheersing bij bouwen, verbouwen en technische werkzaamheden in zorginstellingen werd gefinaliseerd en gepubliceerd. De Powerpoint presentaties en technische fiches werden teruggekoppeld door een lid die namens de WG actief participeerde aan de ontwikkeling van deze publicatie.

Het federaal platform ziekenhuishygiëne organiseerde op 19 september een workshop met als doel het afstemmen van de werking van de diverse instanties die werken rond infectiepreventie in België. De WG ziekenhuishygiëne werd uitgenodigd voor de sessie ‘samenwerking tussen diverse instanties’. Voor het ABIHH, NVKVV en BICS werd als specifiek takenpakket opleiding, info-overdracht en promotie infectiebeheersing vooropgesteld.

Twee leden van de WG gaven een presentatie op een Nederlandstalige en Franstalige studiedag over de resultaten van het door de WG uitgevoerde onderzoek inzake het preoperatief ontharingsbeleid in België. De resultaten werden gepubliceerd in Noso-Info nr 3, 2013.

De workshop ‘Build your own Infection Control Link Nurse’ werd voor de 2de maal door een lid van de WG in het IPS (Infection Prevention Society) congres te Glasgow gepresenteerd. In Vlaanderen ging de workshop reeds in 3 ziekenhuizen door. Aan alle WG leden werd gevraagd om de workshop in het voorjaar 2015 in hun ziekenhuis te organiseren.

De WG werd door de ABIHH uitgenodigd om enkele sprekers af te vaardigen voor de ‘14 ème Rencontre Internationale Francophone des Infirmier(e)s en Hygiène Hospitalière’ in oktober. Drie WG leden dienden een voorstel in waarvan 2 weerhouden werden voor het congres, nl. het voorstel betreffende het beroepscompetentieprofiel van de verpleegkundige-ziekenhuishygiënist en het voorstel over de workshop “Build your own Infection Control Link Nurse”.

In december werden we uitgenodigd op het ABIHH symposium betreffende Ebola. Twee WG leden participeerden aan het symposium, één ervan verzorgde een presentatie betreffende de concrete aanpak in een regionaal ziekenhuis.

Publicaties

In het tijdschrift Noso-Info werden in 2014, 6 artikels via de werkgroep gepubliceerd. Behalve het activiteitenverslag 2013 en het verslag van de studiedag 2014 publiceerden 2 leden van de WG en 2 sprekers van de studiedag in 2013 een artikel. Betreffende de studiedag in 2014 zijn 5 sprekers bereid om een artikel te schrijven.
Er werd beslist om alle in Noso-Info gepubliceerde artikels, geschreven door een lid van de WG of geschreven door een extern persoon op vraag van de WG, eveneens te publiceren op de website van de WG ZHHyg van het NVKVV.

Dankwoord

Na 31 jaar voorzitterschap heb ik de fakkel doorgegeven aan Pedro Braekeveld. De functie van redactielid in Noso-Info wordt vanaf 2015 waargenomen door Guido Demaiter.
Ik dank iedereen die deel uitmaakt van (of heeft deelgenomen aan) de WG voor het jarenlange vertrouwen en de goede samenwerking

De ABIHH, een 4 jaar jonge VZW vernieuwt haar uitvoerend comité

analyse2

Vier jaar geleden is het intussen dat de “Association Belge des Infirmiers en Hygiène Hospitalière” zich tot een V.Z.W. heeft omgevormd, waardoor ze over een raad van bestuur en een uitvoerend comité beschikt. De vereniging heeft vorig jaar haar 40ste verjaardag gevierd. In 2015 telde de vereniging 96 leden, waardoor ze bijna alle Franstalige ziekenhuizen vertegenwoordigt.

De leden van het uitvoerend comité leggen binnenkort hun mandaat neer.

De afgelopen 4 jaar is de voordien ingevoerde organisatie ongewijzigd gebleven, met jaarlijks 4 plenaire vergaderingen rond bepaalde thema’s, waar de uitwisseling van ervaringen steeds op de agenda stond. Tijdens onze vergaderingen wordt heel wat tijd aan die uitwisselingen besteed. Op die manier leert iedereen uit de ervaringen van de anderen en wordt naar een constante verbetering van de praktijken gestreefd.

De thema’s die de laatste jaren aan bod zijn gekomen, sluiten zo dicht mogelijk aan bij de dagdagelijkse bekommernissen van de leden :

•Nieuwe en soms weinig bekende problematieken zoals het norovirus, CPE, MSSA PVL+, enz…
•De heropleving van ietwat in de vergetelheid geraakte aandoeningen zoals mazelen en kinkhoest.
•De Ebola «crisis», waarbij Mevrouw E. Vlieghe, nationaal coördinatrice, op de vergadering aanwezig was.
•Bouw van een nieuw ziekenhuis : vergadering in het nieuwe ziekenhuis Marie Curie te Lodelinsart, met een presentatie door Mevrouw Cheron, verpleegkundige-hygiënist, die betrokken was bij de planning en bouw van het ziekenhuis.
•En tenslotte een thema dat gespreid over verschillende vergaderingen grondig is behandeld : de microbiologie in al zijn aspecten :

oDe pre-analytische fase : afnames realiseren en ze naar het laboratorium sturen
oDe analytische fase : evolutie van de afname in hetlabo, beslisboom van de uitgevoerde analyses, enz…
oDe post-analytische fase :

•Resultaten overmaken die de hygiënisten kunnen interesseren
•Verwerking van die resultaten door het team ziekenhuishygiëne
•Communicatie en samenwerking team ziekenhuishygiëne en microbiologen

Bepaalde vergaderingen waren gericht op de presentatie en bespreking van nieuwe in België gepubliceerde normen en aanbevelingen, met uitnodiging van experts die bij de opstelling ervan waren betrokken :

• Aanbevelingen voor de opname van tuberculose-patiënten (gastspreker: Mevr. Spitaels van FARES) {In Wallonië staat de FARES (Fonds des Affections Respiratoires) in voor de tuberculosebestrijding}
• Aanbevelingen voor de preventie van infecties in het operatiekwartier
• Europese normen betreffende ontsmettingsmiddelen

Het jaar 2014 stond ook in het teken van de organisatie in België, en dus door de ABIHH, van de “XIVème Rencontres Francophones Internationales des infirmiers en hygiène hospitalière” op 2 en 3 oktober. Dankzij de inzet en het enthousiasme van onze leden is deze in Brussel georganiseerde bijeenkomst een groot succes geworden. We hebben tal van ervaringen kunnen uitwisselen met onze Franse en Luxemburgse collega’s. Ook Marokkaanse verpleegkundigen-ziekenhuishygiënisten hebben eraan deelgenomen (samenwerking opgestart in Luik in 2008) en «eregasten» tijdens deze editie waren onze collega’s ziekenhuishygiënisten van het NVKVV (zie verslag van Patricia Taminiau).

In 2015 tenslotte was het hoofdthema tijdens onze vergaderingen het strategisch plan betreffende ziekenhuishygiëne :

• Hoe maken we werk van een strategisch plan, hoe implementeren we dat op lange termijn?
• Hoe implementeren we een kwaliteitsbeleid?
• Hoe ontwikkelen en beheren we kwaliteitsindicatoren, enz.?Deze balans toont aan hoezeer de ABIHH als vereniging van verpleegkundigen- ziekenhuishygiënisten een sleutelrol speelt in de permanente bijscholing van onze leden.

De nieuwe leden van het uitvoerend comité en van de raad van bestuur zullen deze functie die zo essentieel is voor ons beroep ook in de toekomst ongetwijfeld blijven koesteren.