Category Archives: Non classé

Surveillance of bloodstream infections in Belgian Hospitals

Sciensano – Rapport 2023. (2022) 

 

Introduction 

Hospital-associated bloodstream infections (HABSI) cause considerable morbidity and mortality and have an important potential for prevention, especially for those HABSI associated with invasive devices (1–5). In Belgium, a national hospital-wide surveillance system for HABSI exists since 1992 (6). 

The objective of the surveillance programme on HABSI in Belgian hospitals is to enhance the quality of care provided at the hospital by: 

• monitoring HABSI trends, with a focus on BSI that can be prevented, at hospital and national level with the objective to enhance and evaluate preventive measures, 

• monitoring causal microorganisms and their resistance profile. 

The surveillance programme on HABSI in Belgian hospitals provides a standardized tool to (1) allow hospitals to follow-up their own HABSI and associated antimicrobial resistance trends at hospital and intensive care unit (ICU) level, and to (2) analyse data at national level. 

Participation in the surveillance for a minimum of one quarter a year is legally required since 1 July 20142.The surveillance protocol has been reviewed and considerably updated and changed in 2013. This updated protocol aimed to focus on the usefulness of the surveillance as a tool for prevention of HABSI at hospital level. 

This report describes trends in incidences of HABSI, causal microorganisms (MO), and their antimicrobial resistance profile until 2022 and provides a more detailed description of the 2022 BSI data. The descriptive report describes the results of a selection of main indicators for this surveillance. The statistical report includes exhaustive indicators, while the annexes show results on additional indicators including those stratified by region and hospital type..

Om meer erover te weten: https://www.sciensano.be/en/projects/national-surveillance-bloodstream-infections-belgian-hospitals

 

Publicatie van het nationale rapport over kwaliteitsindicatoren voor IPC 2022

NSIH_QI – Kwaliteitsindicatoren voor infectiepreventie en – controle in acute ziekenhuizen

In het kort

Als patiënten tijdens hun verblijf in het ziekenhuis een infectie oplopen, kan dat veel bijkomend leed en hogere kosten met zich brengen, zoals een extra behandeling of een langere ziekenhuisopname. Met goede zorg kan een aantal van deze infecties worden vermeden. Om de zorgverlening te verbeteren, hebben wij een reeks indicatoren ontwikkeld om te meten of bepaalde acties waardoor infecties tijdens de ziekenhuisopname kunnen worden vermeden, geïmplementeerd zijn. Belgische ziekenhuizen (voor acute zorgverlening) moeten meewerken aan het project dat deze indicatoren verzamelt. Dit project, genaamd ‘Kwaliteitsindicatoren voor infectiepreventie en — controle’, moet de kwaliteit van de activiteiten en het beleid op het gebied van infectiepreventie en -controle in de Belgische ziekenhuizen verbeteren

Om meer over te weten: https://www.sciensano.be/nl/projecten/kwaliteitsindicatoren-voor-infectiepreventie-en-controle-acute-ziekenhuizen

 

Rapport van het kennisonderzoek handschoenen dragen

Volgens de Wereldgezondheidsorganisatie (WHO) lopen 7% van de patiënten in hoge-inkomenslanden en 15% procent van de patiënten in lage-inkomenslanden en middeninkomenslanden minstens één zorginfectie op tijdens hun ziekenhuisverblijf in een acute zorginstelling. Gemiddeld zal 1 op de 10 overlijden aan de gevolgen van deze zorginfectie (1). Volgens onze recentste prevalentiestudie naar zorginfecties in België in November 2022, gecoördineerd door het Europees Centrum voor ziektepreventie en -bestrijding (ECDC), had 9,2% (95% betrouwbaarheidsinterval 8,7% – 9,8%) van de patiënten in acute ziekenhuizen minstens één zorginfectie opgelopen (ongecorrigeerde prevalentie, inclusief infecties geassocieerd aan een verblijf in een chronische instelling). 

De handen van zorgpersoneel zijn in belangrijke mate verantwoordelijk voor overdracht van (multiresistente) microorganismen. Wanneer goede handhygiëne in combinatie met andere richtlijnen worden gevolgd, kan tot 70% van de zorginfecties worden voorkomen volgens de WHO (1). Dit onderstreept het belang van goede handhygiëne om zorginfecties en de overdracht van micro-organismen tegen te gaan. Het correct gebruik van handschoenen is een essentieel onderdeel van goede handhygiëne. Tijdens de coronapandemie werden handschoenen systematisch gebruikt en werd daarbij de goede praktijk wat betreft handschoengebruik al eens uit het oog verloren.

Daarom wensten we voor deze editie van de ‘campagne ter bevordering van handhygiëne in ziekenhuizen’ extra aandacht te geven aan dit onderwerp. Deze campagne focuste zich daarom op het belang van het rationeel gebruik van handschoenen. De slogan luidde als volgt: “Gebruik handschoenen rationeel, dit is essentieel!” Deze tiende campagne kende bijgevolg een ander verloop, met andere indicatoren, maar steeds met hetzelfde doel voor ogen: handhygiëne promoten om zorginfecties, kruisoverdracht van multiresistente kiemen en dus de ontwikkeling en verspreiding van zorginfecties en antibioticaresistentie te beperken.

Om meer over te weten:  

https://www.sciensano.be/en/biblio/resultaten-van-de-10e-nationale-campagne-ter-bevordering-van-handhygiene-belgische-ziekenhuizen

Publicatie van vernieuwd protocol van de nationale surveillance van postoperatieve wondinfecties (NSIH-SSI), Sciensano 2023

Sinds 2001 is er een nationale surveillance van postoperatieve wondinfecties actief in België. Postoperatieve wondinfecties (PWI) zijn frequent voorkomende zorginfecties en een belangrijke oorzaak van verhoogde morbiditeit en mortaliteit bij patiënten die een heelkundige ingreep ondergaan.  Momenteel loopt de surveillance op basis van het protocol gepubliceerd in 2010, met een addendum in 2017. De surveillance van PWI zit verankerd als een optionele module in het wettelijk kader voor surveillances van zorginfecties in ziekenhuizen (KB 10-09-2020). De participatiegraad aan deze surveillance is laag, mede gezien de hoge registratielast waar de surveillance mee gepaard gaat. 

Om de participatiegraad te verhogen en het protocol uit 2010/2017 up te daten werd er in 2022 gestart met een herziening van het surveillance protocol. Hiervoor werd er een werkgroep opgericht met vertegenwoordigers vanuit de infectiepreventie & controle (IPC) teams van verschillende ziekenhuizen, HOST (Hospital outbreak support) medewerkers en leden van BAPCOC (Belgian Antibiotic Policy Coordination Committee) ter validatie van de protocol wijzigingen, alsook om het protocol beter af te stemmen op de noden van het veld. 

In december 2023 werd het vernieuwde protocol gepubliceerd op de Sciensano website (https://www.sciensano.be/nl/biblio/nationale-surveillance-van-postoperatieve-wondinfecties-en-evaluatie-van-perioperatieve-antibiotica). In dit artikel worden de belangrijkste wijzigingen ten opzichte van de vorige protocol versie toegelicht. 

Vereenvoudiging en verheldering

Er werden verschillende wijzigingen doorgevoerd ter vereenvoudiging van het protocol en om de registratie last te beperken. In het huidige protocol (2010/2017) dient elke individuele ingreep, uitgevoerd tijdens de surveillanceperiode, worden geregistreerd wat met een grote registratielast gepaard gaat (individuele noemergegevensregistratie). In de protocol update wordt er nu ook een geaggregeerde noemergegevensregistratie optie toegevoegd waarbij men zich kan beperken tot het registreren van het totaal aantal uitgevoerde ingrepen en optioneel het aantal postoperatieve ligdagen in het ziekenhuis. Een geaggregeerde gegevensverzameling kan de registratielast aanzienlijk verminderen, evenwel verliest men informatie met betrekking tot de aanwezigheid van risicofactoren.

Voor de eenduidigheid werden er heldere ontdubbelingsregels opgesteld om meerdere procedures op dezelfde patiënt correct te herleiden tot één of meerdere ingrepen. De periode van opvolging na een ingreep voor de ontwikkeling van een infectie is nu ook vastgelegd per operatiecategorie (30 of 90 dagen) en niet meer zoals in het huidige protocol (2010/2017) op basis van de aanwezigheid van een implantaat, en dit om de invloed van variabiliteit tussen ziekenhuizen te vermijden.

De gevalsdefinities blijven gebaseerd op deze van ECDC om internationale vergelijkbaarheid te behouden. 

Operatiecategorieën  

PWI-surveillance start met de keuze van één of meerdere operatiecategorieën. Operatiecategorieën zijn gegroepeerde klinisch gelijkaardige chirurgische ingrepen. Deze indeling in operatiecategorieën maakt het mogelijk om postoperatieve wondinfectie incidentie te bepalen in groepen patiënten die gelijkaardige ingrepen ondergaan.

In de protocol update werd de selectie van operatiecategorieën herzien. Tabel 1 toont de mogelijke operatiecategorieën die kunnen opgevolgd worden. De geselecteerde operatiecategorieën zijn ingrepen die frequent worden uitgevoerd hetzij zuiver zijn met een laag infectierisico, of die bij een infectie veel menselijk leed veroorzaken en een belangrijke financiële impact kunnen hebben. 

Tabel 1 • Overzicht van aangepaste operatiecategorieën in het nationale protocol van de surveillance van postoperatieve wondinfecties, Sciensano 2023.

Screenshot

 

 

 

 

 

 

 

De samenstelling van de operatiecategorieën werd ook aangepast aan de Belgische context in samenwerking met de werkgroep, voornamelijk ter vernauwing van de operatiecategorieën met als doel de opvolging te vereenvoudigen (bijvoorbeeld cardiochirurgie werd vernauwd naar enkel hartklepchirurgie). 

In het huidige protocol (2010/2017) worden de chirurgische procedures van de geselecteerde operatiecategorieën gedefinieerd met behulp van ICD-9-CM codes. In de protocol update worden de ICD-10-PCS codes gebruikt. Er werd ook een alternatief ontwikkeld voor de ziekenhuizen waar de ICD-10-PCS codes niet beschikbaar zijn of het verkrijgen van deze codes met een lange wachttijd gepaard gaat. Hiertoe werd per operatiecategorie een “kernbeschrijving” uitgewerkt, dit is een beschrijving zonder codes en geeft aan welke procedures al dan niet behoren tot een bepaalde operatiecategorie. De ICD-10-PCS code lijst en de kernbeschrijvingen stemmen overeen; zowel bij gebruik van de ICD-10-PCS codelijst als bij gebruik van de kernbeschrijvingen zullen dezelfde procedures worden geïncludeerd. 

Er wordt gevraagd om alle procedures die vallen onder de kernbeschrijving (hetzij de ICD-10-PCS code lijst) en worden uitgevoerd tijdens de surveillance periode op te volgen. Indien een ziekenhuis echter wenst af te wijken van deze kernbeschrijving is dit mogelijk mits dit aan te geven bij het opsturen van data en een beschrijving toe te voegen van de gebruikte inclusie- en exclusiecriteria. Mogelijks kunnen de PWI-gegevens op basis van ziekenhuis eigen selecties niet opgenomen worden in de Belgische referentiepopulatie met het oog op het verkrijgen van representatieve referentie cijfers voor alle Belgische ziekenhuizen per operatiecategorie. 

Perioperatieve antibiotica profylaxe

Op vraag van de werkgroep beschrijft het NSIH-SSI protocol nu ook een optionele evaluatie van de naleving van de lokale antibiotica richtlijnen op vlak van perioperatieve antibiotica profylaxe (PAP) toediening. Deelname aan de PAP evaluatie is mogelijk in combinatie met de surveillance van postoperatieve wondinfecties en dit zowel bij de geaggregeerde als de individuele noemergegevens registratie. Deelname aan de PAP evaluatie zonder surveillance van PWI is ook mogelijk.

Door de PAP evaluatie krijgen de deelnemende ziekenhuizen de mogelijkheid om inzicht te krijgen in het gebruik van antibiotica profylaxe in hun ziekenhuis. De kwaliteit van de toegepaste lokale antibiotica gids kan evenwel niet worden geëvalueerd.

De toediening van chirurgische antibiotica profylaxe wordt nagegaan in de PAP evaluatie op vlak van indicatie, product, dosis, dosisschema en timing. Figuur 1 stelt conceptueel voor hoe de evaluatie van de PAP toediening verloopt. 

1. Per ingreep wordt eerst nagegaan of er een indicatie is voor PAP toediening en of dit werd toegediend of niet.  

2. Vervolgens, enkel indien er een PAP indicatie was en een product werd toegediend, zal er worden nagegaan of hiervoor het geschikte product werd gebruikt. Ingrepen zonder PAP indicatie en waar wel een product werd toegediend, worden niet verder nagekeken op geschiktheid van product, dosis(schema) en timing. Uiteraard wordt er ook geen verdere evaluatie uitgevoerd indien er geen PAP werd toegediend.

3. Verder zal er worden nagegaan of de dosis, dosisschema en timing correct is, indien er een geschikt product werd gebruikt voor PAP toediening en wanneer PAP toediening geïndiceerd was. Ingrepen waar PAP werd toegediend met indicatie, maar met een niet geschikt product, worden niet verder nagekeken naar geschiktheid van dosis(schema) of timing. 

Figuur 1 • Opbouw van de perioperatieve antibiotica profylaxe (PAP) evaluatie: schematische voorstelling – nationale surveillance van postoperatieve wondinfecties, Sciensano 2023.

Screenshot

 

 

 

 

 

 

 

Afhankelijk van de keuze van het ziekenhuis kan de PAP evaluatie beperkt worden tot de indicatie. De evaluatie van het product, de dosis, het dosisschema en de timing zijn optioneel. 

Healthdata migratie

In 2024 zal de dataverzameling en de rapportering migreren naar het Healthdata platform, met name HD4DP (Healthdata for dataproviders) voor de datacollectie en Healthstat voor de feedbackrapportage. 

Tot wanneer de Healthdata tools actief zullen zijn, blijft het mogelijk om op basis van het huidige protocol (2010/2017) en de huidige tools (NSIHwin) deel te nemen aan de surveillance.

Meer informatie over de surveillance en het protocol kan worden teruggevonden op de NSIH-SSI projectpagina: https://www.sciensano.be/nl/projecten/nationale-surveillance-van-postoperatieve-wondinfecties 

Een overzicht van alle wijzigingen kan in het protocol teruggevonden worden in sectie 1.3 Wijzigingen. 

Referenties

M. Vercruyce, K. Mertens. Nationale surveillance van postoperatieve wondinfecties en evaluatie van perioperatieve antibiotica profylaxe NSIH-SSI protocol 2023 . Brussel, België, Sciensano ; 2023

 

Voor u gelezen

Leili Abkar, Karl Zimmermann, Fuhar Dixit, Ataollah Kheyrandish, Madjid Mohseni

COVID-19 pandemic lesson learned- critical parameters and research needs for UVC inactivation of viral aerosols. 

Journal of Hazardous Materials Advances,8 : 10083, 2022

The COVID-19 pandemic highlighted public awareness of airborne disease transmission in indoor settings and emphasized the need for reliable air disinfection technologies. This increased awareness will carry in the postpandemic era along with the ever-emerging SARS-CoV variants, necessitating effective and well-defined protocols, methods, and devices for air disinfection. Ultraviolet (UV)-based air disinfection demonstrated promising results in inactivating viral bioaerosols. However, the reported data diversity on the required UVC doses has hindered determining the best UVC practices and led to confusion among the public and regulators. This article reviews available information on critical parameters influencing the efficacy of a UVC air disinfection system and, consequently, the required dose including the system’s components as well as operational and environmental factors. There is a consensus in the literature that the interrelation of humidity and air temperature has a significant impact on the UVC susceptibility, which translate to changing the UVC efficacy of commercialized devices in indoor settings under varying conditions. Sampling and aerosolization techniques reported to have major influence on the result interpretation and it is recommended to use several sampling methods simultaneously to generate comparable and conclusive data. We also considered the safety concerns and the potential safe alternative of UVC, far-UVC. Finally, the gaps in each critical parameter and the future research needs of the field are represented. This paper is the first step to consolidating literature towards developing a standard validation protocol for UVC air disinfection devices which is determined as the one of the research needs. 1. Introduction Regional and global pandemics have imposed death tolls on society throughout the ages. The 2002 Severe Acute Respiratory Syndrome Coronavirus (SARS-CoV) pandemic was followed in 2015 by the Middle East Respiratory Syndrome Coronavirus (MERS-CoV) outbreak. The emergence of the novel coronaviruses (SARS-CoV-2) caused the 2019 (COVID-19) pandemic. As of September 2022, over 6.49 million people have died from SARS-CoV-2 and its variants (World Health Organization WHO, 2022) and there have been significant socio-economic impacts (World Health Organization WHO, 2022). The global growth rate declined by 6.3% in 2020, a considerable drop (Statista Research Department, 2020). The original forecasted change in global GDP for 2020 was 2.9%, and due to the pandemic, the GDP declined by 3.4%, Abbreviations: CDC, centre for disease control and prevention (USA); CMD, count median diameter; DNA, deoxyribonucleic acid; DSB, double strand break; dsDNA, double-stranded deoxyribonucleic acid; Far-UVC, ultraviolet irradiation in the ‘far’ range of 200–230 nm; GTC, growth tube collectors; LED, light emitting diode; LPUV, low-pressure ultraviolet lamp; NIOSH, national institute for occupational safety and health; PBS, phosphate buffered saline; PRRS, porcine reproductive and respiratory syndrome; SARS-CoV-2, severe acute respiratory syndrome coronavirus-2; SSB, single strand break; ssRNA, single-stranded ribonucleic acid; REL, recommended exposure limit; RH, relative humidity; RNA, ribonucleic acid; ROS, reactive oxygen species; UV, ultraviolet irradiation; UVC, ultraviolet irradiation in the ‘C’, or germicidal, spectrum from 200 to 290 nm; UVGI, ultraviolet germicidal irradiation; UV-LED, light emitting diode in the ultraviolet range.  

Clysly Celine R. Ramos, Josemaria Lrenzo A. Roque,Diane B. Sarmiento, Luis Enrico G. Suarez, Janela Tanya P. Sunio, Kaezzy Ila B. Tabungar, Geraldine Susan C. Tengco, Phylis C. Rio, Allan L. Hilario.

Use of ultraviolet-C in environmental sterilization in hospitals: A systematic review on efficacy and safety.

International Journal of Health Sciences, 14, Issue 6 : 52-65, 2020  

Objectives: The study aimed to review the literature on the use of ultraviolet-C (UV-C) sterilization to assess its clinical efficacy in reducing risk and transmission of nosocomial infections as well as its associated health safety or hazards.

Methods: Four main search engines were used to identify potential studies which included: (1) Google Scholar, (2) ScienceDirect, (3) PubMed, and (4) Cochrane. Studies in English and published from 2010 to 2020 were considered. Studies on efficacy were limited to those in unseeded hospital environments, examining environmental disinfection, and with true experimental, randomized controlled trial, or quasiexperimental study designs. No additional criterion was used for safety studies due to the scarcity of literature. In the end, a total of 17 studies were selected. Preferred Reporting Items for Systematic Reviews and Meta-Analyses guidelines were followed. Risk of bias assessment and manual data extraction and tabulation were done.

Results: Twelve eligible efficacy studies were identified together with five safety studies. It was found that UV-C irradiation had positive results when used as an adjunct for existing cleaning protocols. The germicidal effect of UV-C is potent against microorganisms including viruses, methicillin-resistant Staphylococcus aureus, and vancomycin-resistant enterococci. Safety study results showed dermal effects of UV-C exposure including DNA lesions, formation of cyclobutane pyrimidine dimers in cells, and effects on the skin’s stratum corneum.

Conclusion: It was found that UV-C can be utilized as an adjunct to terminal manual cleaning because of its efficacy as a germicidal agent. Further studies must still be done to exact a standard for safe exposure dose, especially for 222 nm germicidal lamps. Direct evidence is needed for any targeted implementation of UV-C during Coronavirus Disease 2019 (COVID-19) pandemic. 

Keywords: Ultraviolet-C, environmental sterilization, hospitals, systematic review, coronavirus disease-19 

Karyne Rangel, Fellipe O. Cabral, Guilherme C. Lechuga, Maria H. S. Villas-Bôa , Victor Midlej and Salvatore G. De-Simone 

Effectiveness Evaluation of a UV-C-Photoinactivator against Selected ESKAPE-E Pathogens 

International Journal of Environmental Research and Public Health, 19 : 16559, 2022  

Abstract: Healthcare-associated infections (HAI) worldwide includes infections by ESKAPE-E pathogens. Environmental surfaces and fomites are important components in HAI transmission dynamics, and shoe soles are vectors of HAI. Ultraviolet (UV) disinfection is an effective method to inactivate pathogenic microorganisms. In this study, we investigated whether the SANITECH UV-C shoe sole decontaminator equipment that provides germicidal UV-C radiation could effectively reduce this risk of different pathogens. Six standard strains and four clinical MDR strains in liquid and solid medium were exposed to a UV-C System at specific concentrations at other times. Bacterial inactivation (growth and cultivability) was investigated using colony counts and resazurin as metabolic indicators. SEM was performed to assess the membrane damage. Statistically significant reduction in cell viability for all ATCCs strains occurred after 10 s of exposure to the UV-C system, except for S. enterica, which only occurred at 20 s.
The cell viability of P. aeruginosa (90.9%), E. faecalis and A. baumannii (85.3%), S. enterica (82.9%), E. coli (79.2%) and S. aureus (71.9%) was reduced considerably at 20 s. In colony count, after 12 s of UV-C exposure, all ATCC strains showed a 100% reduction in CFU counts, except for A. baumannii, which reduced by 97.7%. A substantial reduction of colonies above 3 log10 was observed at 12 and 20 s in all bacterial strains tested, except for A. baumannii ATCC 19606 (12 s). The exposure of ATCCs bacterial strains to the UV-C system for only 2 s was able to reduce 100% in the colony forming units (CFU) count in all ATCCs strains, S. aureus, P. aeruginosa, E. coli, A. baumannii, E. faecalis, except the S. enterica strain which had a statistically significant reduction of 99.7%. In ATCC strains, there was a substantial decrease in colonies after 4 s (sec) of exposure to the UV-C system, with a reduction ranging from 3.78–4.15 log10 CFU/mL. This reduction was observed in MDR/ESKAPE-E strains within 10 s, showing that UV-C could eliminate above 3.84 log10 CFU/mL. SEM showed a reduction of pili-like appendages after UV-C treatment in all strains except for E. coli (ATCC 25922). The Sanitech UV-C shoe sole decontaminator equipment from Astech Serv. and Fabrication Ltd. (Petrópolis, Brazil), effectively killed in vitro a series of ATCCs and MDR/ESKAPE-E bacteria of sanitary interest, commonly found in the hospital environment. 

Keywords: UV-C; shoe sole decontaminator; ESKAPE-E pathogens; multidrug resistance; disinfection; cell viability; SEM

Sebastian Freeman, Karen Kibler, Zachary Lipsky, Sha Jin, Guy K.German & KaimingYe  

Systematic evaluating and modeling of SARS CoV 2 UVC disinfection.

Scientific Reports, 12 : 5869, 2022 

The ongoing COVID-19 global pandemic has necessitated evaluating various disinfection technologies for reducing viral transmission in public settings. Ultraviolet (UV) radiation can inactivate pathogens and viruses but more insight is needed into the performance of diferent UV wavelengths and their applications. We observed greater than a 3-log reduction of SARS-CoV-2 infectivity with a dose of 12.5 mJ/cm2 of 254 nm UV light when the viruses were suspended in PBS, while a dose of 25 mJ/cm2 was necessary to achieve a similar reduction when they were in an EMEM culture medium containing 2%(v/v) FBS, highlighting the critical efect of media in which the virus is suspended, given that SARSCoV-2 is always aerosolized when airborne or deposited on a surface. It was found that SARS-CoV-2 susceptibility (a measure of the efectiveness of the UV light) in a bufer such as PBS was 4.4-fold greater than that in a cell culture medium. Furthermore, we discovered the attenuation of UVC disinfection by amino acids, vitamins, and niacinamide, highlighting the importance of determining UVC dosages under a condition close to aerosols that wrap the viruses. We developed a disinfection model to determine the efect of the environment on UVC efectiveness with three diferent wavelengths, 222 nm, 254 nm, and 265 nm. An inverse correlation between the liquid absorbance and the viral susceptibility was observed. We found that 222 nm light was most efective at reducing viral infectivity in low absorbing liquids such as PBS, whereas 265 nm light was most efective in high absorbing liquids such as cell culture medium. Viral susceptibility was further decreased in N95 masks with 222 nm light being the most efective. The safety of 222 nm was also studied. We detected changes to the mechanical properties of the stratum corneum of human skins when the 222 nm accumulative exposure exceeded 50 J/cm2 .The fndings highlight the need to evaluate each UV for a given application, as well as limiting the dose to the lowest dose necessary to avoid unnecessary exposure to the public.

Ana Rita Pereira, Daniel F.O. Braga, Mariana Vassal, Inês B. Gomes, Manuel Simões.

Ultraviolet C irradiation: A promising approach for the disinfection of public spaces?   

Science of the total Environment, 879 : 163007, 2023

Ultraviolet irradiation C (UVC) has emerged as an effective strategy for microbial control in indoor public spaces. UVC is commonly applied for air, surface, and water disinfection. Unlike common 254 nm UVC, far-UVC at 222 nm is considered non-harmful to human health, being safe for occupied spaces, and still effective for disinfection purposes. Therefore, and allied to the urgency to mitigate the current pandemic of SARS-CoV-2, an increase in UVC-based technology devices appeared in the market with levels of pathogens reduction higher than 99.9 %. This environmentally friendly technology has the potential to overcome many of the limitations of traditional chemical-based disinfection approaches. The novel UVC-based devices were thought to be used in public indoor spaces such as hospitals, schools, and public transport to minimize the risk of pathogens contamination and propagation, saving costs by reducing manual cleaning and equipment maintenance provided by manpower. However, a lack of information about UVC-based parameters and protocols for disinfection, and controversies regarding health and environmental risks still exist. In this review, fundamentals on UVC disinfection are presented. Furthermore, a deep analysis of UVC-based technologies available in the market for the disinfection of public spaces is addressed, as well as their advantages and limitations. This comprehensive analysis provides valuable inputs and strategies for the development of effective, reliable, and safe UVC disinfection systems.

Desinfectie van de kamers op intensieve zorgen door blootstelling aan kortgolvige ultraviolette straling (254 nm): Frans-Belgische multicentrische studie

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Wanneer de herinneringen terugkomen…

In 2010 schreef ik een artikel voor Noso-Info met als titel: ‘Souvenirs als herinnering.’ Het bevatte een kort overzicht van de geschiedenis van de campagnes voor handhygiëne (HH) vanaf het begin, het resultaat van meer dan 10 jaar reflectie, actie en creatie. En… al vier campagnes uitgevoerd.

Vandaag, 13 jaar later, loopt de tiende campagne ten einde.
In de loop der jaren werden de ziekenhuizen verschillende campagnethema’s aangereikt, die allemaal, zonder onderscheid, zeer nuttig waren in de dagelijkse praktijk:

– Het belang van handontsmetting vóór contact met patiënten
– De basisprincipes en de 5 sleutelmomenten voor HH
– Het belang van samenwerking in de strijd tegen infecties (herhaling van de belangrijkste aandachtspunten bij katheterverzorging, maar ook voor de preventie en bestrijding van bloedstroominfecties en urineweginfecties).
– Het belang van ieders betrokkenheid op alle niveaus en, zoals we vandaag zeggen, een nultolerantie voor gebrek aan naleving.
– Het juiste gebruik van handschoenen voor de laatste campagne van dit jaar!

Al deze campagnes werden bedacht en ontworpen door de basisgroep van oudgedienden, geïllustreerd door twee getalenteerde tekenaars: Yannick Van Kolen en  Alice Bertrand, die, elk in hun eigen stijl, erin geslaagd zijn om een antwoord te bieden op onze soms excentrieke ideeën en zich konden aanpassen aan onze eisen.

Het audiovisueel centrum van de Cliniques universitaires Saint-Luc heeft samen met het personeel van verschillende ziekenhuizen twee video’s gemaakt die grotendeels geïnspireerd zijn op de reeks ‘24’, opdat onze tussenkomsten altijd even snel zijn als de uitzinnige video’s die op de sociale media worden gepost.

Ik ben de tel kwijtgeraakt van het aantal folders, brochures, posters en gadgets die hebben bijgedragen aan de uniformiteit van de berichten en aanbevelingen in het hele land.

Daarnaast werd een gloednieuw e-learningsysteem ter beschikking gesteld om de kennis van het personeel te evalueren. Dit nieuwe leermiddel behandelt alle basisbegrippen van handhygiëne. Hopelijk wordt het regelmatig gebruikt door zowel de studenten als het gediplomeerde verpleegkundige personeel.

Maar de tijd staat niet stil, en de oudere generatie maakt geleidelijk plaats voor de jongeren, die hun eigen stijl en aanpak meebrengen voor de volgende campagnes.

De campagnes voor handhygiëne zullen een essentiële rol blijven spelen bij de preventie van infectieziekten en het bevorderen van gezondheid en veiligheid.

De resultaten van de campagnes voor handhygiëne in de afgelopen tien jaar zijn onmiskenbaar:

1. Wetenschappelijke en technologische vooruitgang
Dit heeft geleid tot een beter inzicht in de infectierisico’s die verbonden zijn aan de overdracht via de handen, en de noodzakelijke preventieve maatregelen. In talrijke onderzoeken werd de doeltreffendheid aangetoond van handalcohol en geschikte handhygiënepraktijken om het aantal zorginfecties te verminderen.

2. Verhoogde bewustmaking van het grote publiek
De bewustmakingscampagnes hebben aan kracht gewonnen dankzij het gebruik van alle media, waaronder de sociale media, video’s en specifieke bewustmakingscampagnes in de gezondheidsinstellingen, de scholen en op de werkplaatsen.
De covid-19-pandemie heeft het belang van HH nog meer onder de aandacht gebracht, waardoor de bevolking wereldwijd bewust kon worden gemaakt van de goede handhygiënepraktijken en hun positieve impact op de preventie van infecties.

3. Integratie van de HH in het gezondheidsbeleid
Het belang van HH werd in veel landen erkend en geïntegreerd in gezondheidszorgstrategieën en volksgezondheidsbeleid. In zorginstellingen, op scholen, in restaurants en op de werkplaatsen werden strikte protocollen ingevoerd om de naleving van de handhygiënepraktijken te garanderen.

Het is van cruciaal belang dat we deze campagnes blijven promoten en versterken om ieders gezondheid te beschermen en om een gezonde omgeving te waarborgen in onze gemeenschappen.

We moeten ook nog meer focussen op scholen en leerkrachten. Zij spelen een essentiële rol in het onderwijs en de rigoureuze toepassing van dit basisprincipe in de dagelijkse praktijk.

Tot slot wil ik het buitengewone werk van dr. Anne Simon benadrukken. Gedurende al die jaren is zij onze mentor geweest, nooit zuinig met haar inspanningen, in alle omstandigheden goed gehumeurd, zelfs met een grote lach, als een onvermoeibaar moreel kompas dat ons begeleidde, informeerde en overtuigde. Ze deelde onze zorgen, troostte ons toen de eerste resultaten niet aan onze verwachtingen voldeden, en organiseerde al deze campagnes op meesterlijke wijze.

Bedankt Anne voor deze ervaring en voor deze gedeelde herinneringen die niemand van ons zal vergeten.

Bedankt ook aan al mijn collega’s, die hun kennis met plezier hebben gedeeld en van elke bijeenkomst een feest hebben gemaakt. We hebben veel vrijwilligerswerk verricht, maar altijd met enthousiasme en respect voor elkaar.

Het was een ‘geweldige ervaring’.

Veel succes aan het nieuwe team!
Voor het nieuwe team ‘Handhygiëne’ zal het een uitdaging zijn om onze verworvenheden op lange termijn te verzekeren. In de dagelijkse realiteit moeten we er beducht voor zijn dat met de terugloop van covid ook de naleving van de handhygiëne en het correcte gebruik van handschoenen in de ziekenhuizen zal afnemen.
Wij hopen dat jullie projecten een groot succes worden.
De weg is uitgestippeld… Zorg ervoor dat we allemaal in ‘goede handen’ blijven in de ziekenhuizen.

Wie weet heb ik het genoegen om jullie conclusies te lezen in 2032…?

Voor u gelezen

Lionel Pineau, Caroline Radix, David J. Weber

Comparison of the sporicidal activity of a UV disinfection process with three FDA cleared sterilants .

American Journal of Infection Control 50 (2022) 1316−1321

Background: Endocavitary probes are semi-critical devices and must undergo, at least, high level disinfection (HLD) between uses. Therefore, they should be high level disinfected between uses (i.e., with a product/process that kills all forms of microbial life; bacteria, fungi, mycobacteria, and virus, and in some countries, a demonstrated potential for sporicidal activity). In this study, the sporicidal activity of three common Food and Drug Administration cleared sterilants (CIDEX OPA Solution, SPOROX II Sterilizing and Disinfection Solution and CIDEX Activated Dialdehyde Solution) was compared with the sporicidal activity of an ultraviolet disinfection technology (Hypernova Chronos, Germitec) against Bacillus subtilis ATCC 19659 spores spread on silicone flat carriers in the presence of inorganic and organic soil.

Results: The results indicate that the UV disinfection process presented within a 35 seconds exposure time a sporicidal efficacy substantially higher than the chemical sterilants used according to manufacturer instructions for HLD. 

Conclusion: This study demonstrated that even if it cannot be tested/approved as a sterilant according to AOAC 966.04, the UV unit is much more effective than usual Food and Drug Administration approved chemical HLD products to kill spores in real use conditions. This finding questions the relevancy of evaluating product efficacy within extended conditions giving results that could mislead users to select the most effective HLD product/process for the reprocessing of their medical devices.

Cori L. Ofstead, Abigail G. Smart, Krystina M. Hopkins, Harry P. Wetzler

The utility of lighted magnification and borescopes for visual inspection of flexible endoscopes.

American Journal of Infection Control 51 (2023) 2−10 

Introduction: Infections have been linked to damaged or contaminated endoscopes with visible defects. Endoscope processing standards and guidelines state endoscopes should be visually inspected every time they are used. This study evaluated a new visual inspection program using magnification and borescopes in an endoscopy department that had not previously utilized these tools.

Methods: Site personnel were given visual inspection tools and training before systematically examining fully processed endoscopes twice during a 2-month period. A risk assessment protocol was used to determine whether endoscopes required recleaning, repair, or other action. Findings were documented using log sheets, photographs, and videotapes.

Results: Visible damage and residue or debris were observed in 100% of 25 endoscopes at both assessments, and 76% required repair. Defects at baseline included scratches (88%); channel shredding or peeling (80%); adhesive band disintegration (80%); residual soil or debris (white 84%; black 68%; brown 40%; yellow/green 36%; and orange/red 8%); retained fluid (52%); and dents (40%). Findings were similar at follow-up.

Discussion/Conclusions: Visual inspection with magnification and borescopes identified actionable defects that could interfere with processing effectiveness in 100% of endoscopes. Infection preventionists have a critical role to play in supporting processing personnel now that standards, guidelines, and manufacturer instructions recommend enhanced visual inspection of every endoscope, every time.

B. Casini , A.M. Spagnolo, M. Sartini, B. Tuvo, M. Scarpaci, M. Barchitta, A. Pan, A. Agodi, M.L. Cristina

Microbiological surveillance post-reprocessing of flexible endoscopes used in digestive endoscopy: a national study

Journal of Hospital Infection 131 (2023) 139e147 

Introduction: Microbiological surveillance of endoscopes is a safety measure for verifying the quality of reprocessing procedures and identifying contaminated devices, but duodenoscope-related outbreaks are still reported. Aim: To assess the effectiveness of duodenoscope reprocessing procedures in Italy.

Methods: Between December 2019 and April 2020, data obtained from microbiological surveillance post-reprocessing in 15 Italian endoscopy units were collected. Sampling was carried out after reprocessing or during storage in a cabinet. In keeping with international guidelines and the Italian position paper, the micro-organisms were classified as highconcern organisms (HCOs) and low-concern organisms (LCOs).

Findings: In total, 144 samples were collected from 51 duodenoscopes. Of these, 36.81% were contaminated: 22.92% were contaminated with HCOs and 13.89% were contaminated with LCOs [2.08% with an LCO load of 11e100 colony-forming units (CFU)/device and 0.69% with an LCO load of >100 CFU/device]. The contamination rate was 27.5% in samples collected after reprocessing, 40% in samples collected during storage in a cabinet that was compliant with EN 16442:2015 (C-I), and 100% in samples collected during storage in a cabinet that was not compliant with EN 16442:2015 (NC-I). The respective HCO rates were 15.00%, 27.27% and 66.67%. Correlation between LCO contamination and storage time was demonstrated (Spearman’s rho¼0.3701; P¼0.0026). The Olympus duodenoscope TJFQ180V demonstrated the lowest rate of contamination (29.82%), although the contamination rate was 100% for duodenoscopes stored in an NC-I cabinet.

Sandra N. Bulens, Hannah E. Reses, Uzma A. Ansari, Julian E. Grass, Clayton Carmon, Valerie Albrecht, Adrian Lawsin, Gillian McAllister, Jonathan Daniels, Yeon-Kyeng Lee, Sarah Yi, Isaac See, Jesse T. Jacob, Chris W. Bower, Lucy Wilson, Ghinwa Dumyati, Rebecca Tsay, Erin C. Phipps, Wendy Bamberg, Sarah J. Janelle, Zintars G. Beldavs, P. Maureen Cassidy, Marion Kainer, Daniel Muleta, Jacquelyn T. Mounsey, Alison Laufer-Halpin, Maria Karlsson, Joseph D. Lutgring, Maroya Spalding Walters 

Carbapenem-Resistant enterobacterales in individuals with and without health care risk factors —Emerging infections program, United States, 2012-2015.

American Journal of Infection Control 51 (2023) 70−77

Background: Carbapenem-resistant Enterobacterales (CRE) are usually healthcare-associated but are also emerging in the community. 

Methods: Active, population-based surveillance was conducted to identify case-patients with cultures positive for Enterobacterales not susceptible to a carbapenem (excluding ertapenem) and resistant to all thirdgeneration cephalosporins tested at 8 US sites from January 2012 to December 2015. Medical records were used to classify cases as health care-associated, or as community-associated (CA) if a patient had no known health care risk factors and a culture was collected <3 days after hospital admission. Enterobacterales isolates from selected cases were submitted to CDC for whole genome sequencing. 

Results: We identified 1499 CRE cases in 1194 case-patients; 149 cases (10%) in 139 case-patients were CA. The incidence of CRE cases per 100,000 population was 2.96 (95% CI: 2.81, 3.11) overall and 0.29 (95% CI:0.25, 0.35) for CA-CRE. Most CA-CRE cases were in White persons (73%), females (84%) and identified from urine cultures (98%). Among the 12 sequenced CA-CRE isolates, 5 (42%) harbored a carbapenemase gene.

Conclusions: Ten percent of CRE cases were CA; some isolates from CA-CRE cases harbored carbapenemase genes. Continued CRE surveillance in the community is critical to monitor emergence outside of traditional health care settings.

Pınar Y. Gulhan, Peri M. Arbak, Ali N. Annakkaya, Ege G. Balbay, Oner A. Balbay

An assessment of post-COVID-19 infection pulmonary functions in healthcare professionals 

American Journal of Infection Control 50 (2022) 1125−1132

Background: The medium- and long-term effects of COVID-19 infection on pulmonary function are still unknown. The present study aimed to investigate the pulmonary functions in healthcare professionals who had persistent complaints after contracting COVID-19 and returning to work.   

Methods: The study included COVID-19-infected healthcare professionals from the Duzce University Medical € Faculty Hospital who volunteered to participate. Medical histories, medical records, pulmonary function tests, the diffusing capacity of the lungs for carbon monoxide (DLCO) test, and the 6-minute walk test (6MWT) were used to collect data from all participants.   

Results: The study included 53 healthcare professionals, with an average age of 38 § 10 years (min: 24 years and max: 71 years), including 29 female (54.7%) and 24 male (45.3%) participants. Of the participants, 22.6% were smokers, 35.8% (19 individuals) had comorbidities, and 17% (9 individuals) were hospitalized. The mean length of stay was 9 § 4 days (mean § standard deviation). The most prevalent symptoms were weakness (88.7%), muscle aches (67.9%), inability to smell/taste (60.4%), headache (54.7%), fever (45.3%), cough (41.5%), and shortness of breath (37.7%). The mean time to return to work after a positive polymerase chain reaction (PCR) test for COVID-19 was 18 § 13 days. The average time among post-disease pulmonary function, 6MW, and DLCO tests was 89 § 36 days (min: 15 and max: 205). The DLCO level decreased in 39.6% (21) of the participants. Female participants had a significantly higher rate of decreased DLCO levels than male participants (25% vs. 55.2%, P = .026). DLCO levels were significantly higher in participants with longterm persistent complaints (P = .043). The later the time to return to work, the lower the DLCO value (r = 0.290 and P = .035). The 6MWT distance was positively correlated with hemoglobin and lymphocyte levels at the time of the disease onset and negatively correlated with D-dimer levels. The most prevalent symptoms during the control visits were shortness of breath/effort dyspnea (24.6%), weakness (9.5%), and muscle aches (7.6%). .

Conclusion: Significant persistent complaints (47.2%) and low DLCO levels (39.6%) were observed in healthcare professionals during control visits at a mean time of 3 months after the COVID-19 infection. Symptoms and spirometry measurements, including DLCO, may be helpful in the follow-up of healthcare professionals who contracted COVID-19. Further comprehensive studies with long-term follow-up periods are required.

Kimberly B. Wilson, Lauren Satchell, Sarah A. Smathers, Lauren F. Le Goff, Susan E. Coffin   

The power of feedback: Implementing a comprehensive hand hygiene observer program

American Journal of Infection ControlVolume 51, Issue 2, February 2023, Pages 142-148

Background: Hand hygiene (HH) is a fundamental component of infection prevention within all healthcare settings. We implemented a hospital-wide program built on overt HH observation, real-time feedback, and thematic analysis of HH misses.   

Methods: A robust observer training program was established to include foundational training in the WHO’s My Five Moments of HH. Observational data from 2011 to 2019 were analyzed by unit, provider type, and thematic analyses of misses.

Results: During the study period, we conducted 160,917 hospital-wide observations on 29 units (monthly average of 1,490 observations). Institutional compliance remained above 95% from 2013 to 2019. Thematic analysis revealed “touching self” and “touching phone” as common, institution-wide reasons for HH misses.

Discussion: Overt observations facilitated communication between HH program and healthcare staff to better understand workflow and educate staff on HH opportunities. This program is an integral part of the Infection Prevention team and has been deployed to collect supplemental data during clusters and outbreaks investigations.

Conclusion: In addition to having rich HH data, successes of this program, include increased awareness of IPC practices, enhanced communication about patient safety, enriched dialog and feedback around HH misses, and relationship building among program observers, unit staff and leaders

Robert Garcia, Sue Barnes, Roy Boukidjian, Linda Kaye Goss, COHN-S, Maureen Spencer, Edward J. Septimus, Marc-Oliver Wright, Shannon Munro, Sara M. Reese, Mohamad G. Fakih, Charles E. Edmiston, , Martin Levesque    

Recommendations for change in infection prevention programs and practice

American Journal of Infection Control 50 (2022) 1281−1295

Fifty years of evolution in infection prevention and control programs have involved significant accomplishments related to clinical practices, methodologies, and technology. However, regulatory mandates, and resource and research limitations, coupled with emerging infection threats such as the COVID-19 pandemic, present considerable challenges for infection preventionists. This article provides guidance and recommendations in 14 key areas. These interventions should be considered for implementation by United States health care facilities in the near future.

N. Demeersseman, V. Saegeman, V. Cossey, H. Devriese, A. Schuermans    

Shedding a light on ultraviolet-C technologies in the hospital environment

Journal of Hospital Infection 132 (2023) 85e92

Ultraviolet (UV)-C light for disinfection has experienced a surge in popularity since the outbreak of COVID-19. Currently, many different UV-C systems, with varied properties that impact disinfection performance, are available on the market. Therefore this review aims to bundle the available information on UV-C disinfection to obtain an overview of its advantages, disadvantages, and performance-influencing parameters. A literature search was performed using the snowball search method in Google Scholar and PubMed with the following keywords: UV-C disinfection, UV-C dose, UV-C light source, UV-C repair mechanism, UV-C photoreactivation, and UV-C disinfection standards. The main parameters of UV-C disinfection are wavelength, dose, relative humidity, and temperature. There is no consensus about their optimal values, but, in general, light at a high dose and a spectrum of wavelengths containing 260 nm is preferred in an environment at room temperature with low relative humidity. This light can be generated by mercury-vapour, light-emitting diode (LED), pulsed-xenon, or excimer lamps. Multiple factors are detrimental to disinfection performance such as shadowing, a rough surface topography, a high level of contamination, repair mechanisms, and the lack of standardization. Also, there are health and safety risks associated with the UV-C technology when used in the proximity of people. UV-C disinfection systems have promising features and the potential to improve in the future. However, clarifications surrounding the different parameters influencing the technologies’ effectiveness in hospital environment are needed. Therefore UV-C disinfection should currently be considered for low-level rather than high-level disinfection.

Rapport van de surveillance van Clostridioides difficile voor het jaar 2021

 

 

 

 

 

 

 


Clostridioides difficile infectie
(CDI), voorheen bekend als «Clostridium difficile» infectie, is een belangrijke oorzaak van infectieuze diarree verworven tijdens acute of chronische zorg. De symptomen variëren van milde diarree tot een ernstige levensbedreigende infectie, met als gevolg een hoge medische, sociale en economische belasting. Dit rapport heeft als doel de epidemiologie van CDI in Belgische ziekenhuizen te beschrijven, met de focus op het jaar 2021.

Het rapport vat de gegevens uit vier verschillende bronnen samen, namelijk:
(1) de nationale surveillance van CDI in ziekenhuizen, inclusief gegevens van het nationale referentielaboratorium (NRC 2010 – 2021),
(2) minimale ziekenhuisgegevens (MZG 2010 – 2020),
(3) facturatie van diagnostische tests (RIZIV 2010 – 2021),
4) het overlijdensregister (2008 – 2019).

Nationaal surveillance van cdi in ziekenhuizen

Deelname aan de nationale surveillance nam sinds 2015 langzaam af. In 2021 hebben ongeveer 87 (81%) van de 107 ziekenhuizen die voor de CDI surveillance in aanmerking kwamen 2.051 CDI-gevallen gerapporteerd. Van hen leverden 82 ziekenhuizen (77%) zowel tellers (gevallen) als noemers (ligdagen en aantal opnames) voor ten minste één semester, terwijl 68 ziekenhuizen (64%) deze gegevens voor hele jaar rapporteerden.

De proportie «ziekenhuis-geassocieerde» gevallen (HA-CDI, met startdatum ≥ 2 dagen na opnamedatum) onder alle geregistreerde CDI, bedroeg 55% in 2021, in vergelijking met 62% in 2010. Het aandeel van de gevallen die vermoedelijk uit de «gemeenschap» kwamen, steeg licht naar 27% in vergelijking met 25% in 2020. Vergelijkbaar met vorige analyses ging het in ongeveer 10% om wederkerende gevallen, waren er iets meer vrouwelijke patiënten (55%), en waren patiënten voornamelijk ouderen (mediaanleeftijd van 76 jaar). Evenzo bleven geriatrie-, gastro-enterologie- en oncologie de meest getroffen afdelingen. In 2021, overleed 14% van de CDI-patiënten omwille van diverse redenen, terwijl 2% stierf als gevolg van hun infectie. De proportie van de als «gecompliceerd» gerapporteerde gevallen bleef laag (7%).

Van alle ziekenhuizen die hun CDI diagnose algoritmen rapporteerde, gebruikte 89% meerstapsalgoritmen in 2021, en 73% van hen gebruikte door ESCMID aanbevolen algoritmen (European Society of Clinical Microbiology and Infectious Diseases). Het gemiddelde percentage CDI-tests, berekend via surveillancegegevens, was 78.68 ontlastingstests per 10.000 ligdagen in 2021, en het aantal positieve testen bedroeg ongeveer 3%.

Sinds 2010, bleef de gemiddelde CDI-incidentie in acute ziekenhuizen, berekend op basis van de surveillancegegevens, min of meer stabiel op nationaal niveau, maar vertoonde een niet-significante dalende trend sinds 2018. In 2021, veroorzaakte dit 2,4/10.000 ligdagen voor het totaal aantal CDI gevallen en 1,3/10.000 ligdagen voor het aantal HA-CDI gevallen. De incidentie was hoger in Wallonië dan in Vlaanderen en Brussel (zie Figuur 1), maar de verschillen blijven klein. Er waren verschillen in de gerapporteerde incidentie van CDI en HACDI tussen provincies en ziekenhuizen.

Figuur 1: Gemiddelde incidentie van HA-CDI/10.000 ligdagen in acute ziekenhuizen, per regio, België, 2010-2021

 

 

 

 

 

 

Opmerking: Ziekenhuis-geassocieerde Clostridioides difficile infectie (HA-CDI): begin van de symptomen ≥ 2 dagen na opname. Incidentieberekening: omvat alle acute ziekenhuizen die volledige gegevens (tellers en noemers) verstrekten voor ten minste één semester/jaar.

In het kader van de surveillance werden er in 2021, door 50 Belgische ziekenhuizen, 504 toxigene stammen naar het NRC gestuurd voor typering. Het aantal opgestuurde stammen is sinds 2014 voortdurend gedaald en zijn lager dan ooit. Ribotype BR4014 (BR: Europese Brazier classificatie voor ribotypes) bleef het meest voorkomende en wijdverspreide stam-type in Belgische ziekenhuizen, gevolgd door ribotype BR020. De hypervirulente stam BR078 kwam op de derde plaats, terwijl BR027 in slechts twee ziekenhuizen werd aangetroffen. Alle isolaten die getest waren voor antimicrobiële gevoeligheid waren gevoelig voor vancomycine, metronidazol en fidaxomicine. Dit zijn drie antibiotica die meestal worden gebruikt voor de behandeling van CDI. 

Minimale ziekenhuisgegevens 

Zoals blijkt uit Figuur 2 en op basis van de meest recente beschikbare minimale ziekenhuisgegevens van de federale overheidsdienst (FOD), was in 2020 de CDI-incidentie ongeveer 3,2/10.000 ligdagen, wat vergelijkbaar is met de gegevens van 2019. De CDI incidentie bedraagt, volgens de surveillance gegevens, 2,5/10.000 ligdagen. Sinds 2018, stijgt de kloof tussen deze twee gegevensbronnen. Aangezien deze gegevens alle gevallen omvatten, worden ze echter verondersteld een betere schatting te geven van de CDI belasting (burden) in België. In 2020 vermeldden 3.761 ziekenhuisverblijven CDI als primaire of secundaire diagnose, 11% minder dan in 2019.

Figuur 2: Clostridioides difficile infectie (CDI) incidentie in Belgische ziekenhuizen, 2009-2020

 

 

 

 

 

 

Bron: Federale Overheidsdienst Volksgezondheid (FOD). Aantal ICD-9-CM 008.45 (2000- 2014) en ICD-10-CM A04.7 (2016-2018) codes (Enterocolitis als gevolg van Clostridioides difficile) opgenomen in de minimale ziekenhuisgegevens databank als primaire of secundaire diagnose. Extrapolatie gemaakt voor 2015.  

Facturatie van diagnostische tests

In 2021 werden ongeveer 159.500 testen voor het opsporen van fecaal toxine-producerende C. difficile gefactureerd, en bijna 14 tests werden terugbetaald per 1.000 verzekerde inwoners. Tot 2019 was het totale aantal gefactureerde testen het meest bepaald door het aantal gefactureerde testen bij gehospitaliseerde patiënten. Sinds 2020 zien we dat dat de trend in de totale aantal gefactureerde testen afhankelijk is van het aantal gefactureerde testen in ambulante patiënten. 

Overlijdensregister   

In het overlijdensregister werden in 2019 (meest recente gegevens) 60 sterfgevallen als gevolg van C. difficile geregistreerd. Het “age-adjusted specific mortality rate” bedroeg 0,50 sterfgevallen/100.000 inwoners, wat een grote daling is ten opzichte van de laatste 16 jaar. De sterfte in Brussel was de hoogste van de drie gewesten. In 2019 deed 85% van de sterfgevallen zich voor bij mensen van 80 jaar of ouder.

Samengevat kan worden gesteld dat de CDI-belasting (burden) in Belgische ziekenhuizen de laatste jaren niet wezenlijk veranderde. Deelname aan de epidemiologische surveillance, met name het verzenden van stammen of ontlasting monsters naar de NRC, moet verder worden aangemoedigd. Ten slotte moeten antimicrobiële stewardship-programma’s en infectiepreventie- en controlemaatregelen in ziekenhuizen en in de ambulante praktijk, gelet op het verband met CDI, continue worden aangemoedigd en geëvalueerd.

Om meer te weten : 

https://www.sciensano.be/nl/biblio/epidemiology-clostridioides-difficile-infections-belgian-hospitals-national-report-data-and

 

Scabiës Norvegica uitbraak in het az Vesalius

Inleiding

Scabiës is een besmettelijke huidaandoening veroorzaakt door de scabiësmijt (Sarcoptes scabiei var hominis). Het is al meer dan honderd jaar gekend als een van de meest voorkomende dermatologische aandoeningen in ontwikkelingslanden en is al jaren endemisch in tropische landen met slecht toegankelijke gezondheidszorg. De laatste jaren is er een stijging van de incidentie binnen de algemene populatie in Europa merkbaar, aldus ook in België (1-5). 

Recente incidentiecijfers voor België zijn niet beschikbaar, vermits individuele gevallen van scabiës sinds 2009 niet meer meldingsplichtig zijn. Collectieve scabiës is, door de noodzakelijke gecoördineerde aanpak, wel meldingsplichtig en komt op regelmatige basis voor in ziekenhuizen en residentiële collectiviteiten zoals woonzorgcentra, instellingen voor mensen met een beperking, thuisloze opvangcentra, gevangenissen, … (4).

Scabiës is niet ernstig, maar kan door de complexiteit van de ziekte een negatieve invloed hebben op de kwaliteit van leven, het werk en de slaapkwaliteit. Tevens kan het psychosociale problemen veroorzaken bij de personen besmet met scabiës en hun familieleden. Om deze reden is het van groot belang dat er in de verschillende betrokken settings wordt ingezet op een snelle gecoördineerde aanpak van individuele scabiës gevallen en van clusters (5).

In dit artikel wordt een scabiës uitbraak, veroorzaakt door een index geval met scabiës Norvegica (ook bekend als scabiës crustosa), op 2 geriatrie afdelingen in het algemeen ziekenhuis Vesalius (AZV) te Tongeren beschreven. Er wordt tevens ingegaan op de genomen controle- en preventiemaatregelen.

Beschrijving van de uitbraak

Achtergrond

Het AZV is een algemeen ziekenhuis met 326 erkende bedden, waarvan 25 bedden op Geriatrie B0 en 24 bedden op Geriatrie C0. Voor de hieronder beschreven uitbraak kwam in het AZV slechts sporadisch een alleenstaand geval van de klassieke scabiës variant voor.

In november 2021 werd de dienst Ziekenhuishygiëne op de hoogte gesteld dat thuisverpleegkundigen, van een patiënt die gehospitaliseerd werd in het ziekenhuis, gediagnosticeerd werden met scabiës. De 86-jarige patiënt werd in oktober 2021 opgenomen op 2 geriatrische afdelingen (B0 en C0) en overleed na 24 dagen hospitalisatie. De patiënt was bekend met een oncologische aandoening en werd eerder gediagnosticeerd met een paraneoplastisch syndroom, omwille van de aanwezigheid van nachtelijke jeuk, schilfers en een dikke hoornlaag. Na plaatsbezoek op beide afdelingen door de dienst Ziekenhuishygiëne werd de diagnose van paraneoplastisch syndroom in vraag gesteld, aangezien een verpleegkundige enkele dagen voordien de diagnose scabiës kreeg en reeds meerdere medewerkers jeukklachten ervaarden.

Na kort literatuuronderzoek, contact met de behandelend geriater en het Agentschap Zorg & Gezondheid werd besloten dat het ging om een geval van scabiës Norvegica.

Verloop van de epidemie en getroffen maatregelen

Omwille van de onverwachte, snelle stijging van het aantal bevestigde gevallen en het aantal symptomatische personen, gelinkt aan dezelfde patiënt, werd de scabiës-uitbraak vastgesteld. Om systematisch en gecoördineerd te werken, werd gewerkt volgens de stappen van uitbraak management van het Center for Disease Control (CDC) en de World Health Organization (WHO) (6,7).

Stap 1: bevestig uitbraak en identificeer risicopersonen
De uitbraak werd bevestigd door de dienst Ziekenhuishygiëne met als eerste stap een schriftelijke communicatie naar de directie en leidinggevenden van de betrokken diensten. Medewerkers werkzaam op de verpleegdiensten Geriatrie B0 en C0, inclusief paramedici, technisch personeel, studenten en medewerkers die contact hadden met de patiënt op de diensten spoedgevallen en medische beeldvorming werden geïdentificeerd als risicopersonen (n=115). Ze werden schriftelijk op de hoogte gebracht van de situatie en kregen de vraag tot verhoogde waakzaamheid. Na het opstellen van de contactlijst bleken 10 medewerkers symptomatisch te zijn.

Patiënten die sinds de opname van de indexpatiënt gehospitaliseerd werden op de afdeling C0 of B0 (n=144) werden tevens als risicopersonen geïdentificeerd, vermits meerdere medewerkers symptomatisch waren en overdracht kon plaatsvinden via besmette werkkledij door rechtstreeks contact met de zwaar zorgbehoevende index-patiënt. Eén patiënt, die ondertussen werd getransfereerd naar een revalidatie afdeling, bleek al symptomatisch te zijn en werd in bronisolatie verpleegd tot consult van een dermatoloog. 

Stap 2: vorm een uitbraak team
Door de vermoedelijke grootte van de uitbraak en de nood aan interne en externe actoren met verschillende rollen en verantwoordelijkheden, werd onmiddellijk een uitbraak team samengesteld, bestaande uit de dienst Ziekenhuishygiëne, directieleden, de leidinggevenden en geriaters van beide afdelingen, de zorgmanager en het Agentschap Zorg & Gezondheid.  

Stap 3: definieer een case definitie
Een case definitie classificeert individuen binnen een uitbraak-setting op basis van klinische criteria, tijd, plaats en persoon. De meeste case definities laten enige vorm van onzekerheid toe door verschillende categorieën te creëren (6).

Alle medewerkers en patiënten die vluchtig, langdurig of frequent contact hadden met de index-patiënt of zijn linnen en alle medewerkers en patiënten die langdurig of frequent contact hadden met een medewerker die scabiës klachten had, werden geclassificeerd als een mogelijk geval.

Alle medewerkers en patiënten die scabiës klachten hadden, maar nog geen dermatologisch onderzoek hadden ondergaan, werden geclassificeerd als vermoedelijk geval.

Er werd gesproken van een bevestigd scabiës geval indien medewerkers of patiënten scabiës positief werden bevonden door de huisarts, dermatoloog of andere arts.

Stap 4: zoek passief en actief naar cases
Om de mate van verspreiding in kaart te brengen en zo de nodige maatregelen te nemen, dient er passief en actief gezocht te worden naar gevallen (6,7).

De dienst Ziekenhuishygiëne vroeg schriftelijk en mondeling naar verhoogde waakzaamheid voor het ontstaan van scabiës symptomen bij verpleging, artsen, paramedici, medewerkers van de linnenkamer, logistiek en schoonmaak van beide geriatrie afdelingen, de dienst spoedgevallen en medische beeldvorming. Alle verpleegeenheden werden op de hoogte gesteld van de uitbraak en werden gevraagd om waakzaam te zijn voor symptomen bij opgenomen patiënten.

De uitbraak werd tevens gecommuniceerd naar externe partners zoals woonzorgcentra en ziekenhuizen in de nabije omgeving.

Stap 5: beschrijf de uitbraak en neem eerste maatregelens
Een goede beschrijvende epidemiologie is een belangrijk onderdeel binnen uitbraakmanagement om trends, verspreiding en betrokken actoren in kaart te kunnen brengen, met als gevolg systematisch gecoördineerde preventieve en curatieve maatregelen (6).

De dienst Ziekenhuishygiëne van het AZV registreerde op continue basis welke medewerkers en patiënten betrokken waren bij de uitbraak, wie welk soort risicocontact had, wie klachten vertoonde en bij wie de diagnose bevestigd werd. Dit steeds in absolute aantallen en percentages, eventueel met visuele toelichting (zie grafiek 1).

Grafiek 1: Staafdiagram symptomatische/asymptomatische medewerkers en patiënten bij start uitbraak (exclusief index). 

 

 

 

 

 

 

 

Binnen de 24 uur na de start van de uitbraak werden de eerste maatregelen genomen, waaronder het werken met isolatieschort en handschoenen door medewerkers die risicocontact hadden, een consult dermatologie voor medewerkers met klachten, het verzorgen van alle patiënten op geriatrie B0 en C0 met isolatieschort en handschoenen, het isoleren van symptomatische patiënten en het aanvragen van een consult dermatologie. De dienst Ziekenhuishygiëne liet een grote bestelling plaatsen van permetrine-crème, de voorkeursbehandeling op dat moment, om preventieve behandelingen te kunnen uitvoeren.

Stap 6: maak een hypothese
Nadat bleek dat de index-patiënt klachten had van erge nachtelijke jeuk, een dikke hoornlaag, krabletsels en de overvloedige aanwezigheid van schilfers, was er al snel een vermoeden dat het niet ging om een paraneoplastisch syndroom, maar om een geval van scabiës Norvegica, een zeer besmettelijke vorm van scabiës die voorkomt bij bepaalde groepen patiënten (immuungecompromitteerde patiënten, patiënten met neuropathie, paresen of bewegingsbeperkingen, hoogbejaarden in zorginstellingen, …) en waarbij een kortdurend contact reeds tot besmetting kan leiden.

Medewerkers met klachten of medewerkers die de diagnose scabiës kregen, konden besmet zijn via vluchtig of nauw contact met de index. Patiënten met klachten konden besmet zijn door overdracht via medewerkers met scabiës of via de werkkledij van medewerkers die contact hadden met de index-patiënt. .

Stap 7: test de hypothese
Visuele of microbiologische diagnostiek bij de index-patiënt kon niet uitgevoerd worden omwille van het overlijden. Rekening houdend met de mate van verspreiding (thuisverpleegkundigen, medepatiënten en ziekenhuispersoneel) en de symptomen van de index-patiënt, werd geconcludeerd dat het inderdaad om de Norvegica vorm van scabiës ging.

Stap 8: communicatie
Correcte communicatie naar de verschillende actoren dient snel en efficiënt uitgevoerd te worden.

In de acute periode van de scabiës uitbraak in het AZV werd dagelijkse schriftelijke communicatie met een stand van zaken verzonden naar de directie en andere interne betrokkenen. Tevens werden er regelmatig schriftelijke en/of telefonische updates bezorgd aan alle ziekenhuismedewerkers, studenten, verantwoordelijken van scholen voor verpleegkunde, woonzorgcentra, de externe wasserij, de begrafenisondernemer van de index-patiënt en de arbeidsgeneeskundige dienst.   

Stap 9: implementeer controle en preventie maatregelen
In uitbraak onderzoek is het primaire doel om controle te krijgen over de uitbraak en zo verdere verspreiding tegen te gaan. Om uitbreiding tegen te gaan, worden er best zo snel mogelijk initiële maatregelen genomen bij de start van de uitbraak, gevolgd door uitgebreide maatregelen na verder onderzoek.

Na het nemen van de initiële maatregelen rond persoonlijke beschermingsmiddelen, isolatie en consulten dermatologie indien nodig, werden de eerste curatieve behandelingen uitgevoerd bij medewerkers met symptomen, alsook bij een symptomatische patiënt op de revalidatie afdeling. Bovenstaande personen moesten een behandeling met permetrine-crème ondergaan op dag 1 en 7, rekening houdend met de hygiënische maatregelen beschreven in de folder van het Agentschap Zorg & Gezondheid (8). Huishoudens van symptomatische medewerkers en patiënten ontvingen een informatieve brief omtrent de preventieve behandeling die zij moesten ondergaan of de verwijzing naar een arts indien klachten. 

Alle asymptomatische medewerkers kregen een preventieve behandeling 5-7 dagen na de eerste behandeling van de symptomatische betrokkenen.

Alle patiënten die gedurende de uitvoering van de behandelingen nog gehospitaliseerd waren op Geriatrie B0 en C0 (n=23) kregen hun preventieve behandeling op de afdeling, alsook een informatiebrief met de maatregelen die genomen moesten worden voor het persoonlijk linnen. De symptomatische patiënt die nog gehospitaliseerd was, werd curatief behandeld. Reeds ontslagen patiënten (n=120) kregen een informatieve brief met vraag naar waakzaamheid, uitleg rond de behandeling die ze moesten ondergaan en de afhaling van de permetrine-crème (zie grafiek 2). Meer dan de helft van de ontslagen patiënten (n=68) verbleven in 25 verschillende chronische zorginstellingen (zie grafiek 3). Deze instellingen werden door de dienst Ziekenhuishygiëne gecontacteerd voor de nodige informatie, verdere afspraken en eventuele adviezen. Bij deze telefonische contacten, bleek dat er reeds 4 risicocontacten scabiës klachten hadden in de verschillende instellingen. Zij werden geadviseerd om de symptomatische bewoners te isoleren en contact op te nemen met een arts voor diagnosestelling.

Grafiek 2: Staafdiagram patiënten die risicocontact hadden.

 

 

 

 

 

 


Grafiek 3: Cirkeldiagram ontslagen risicopatiënten met bestemming na ontslag.

 

 

 

 

 

 

 

Andere genomen maatregelen waren het voor 7 dagen in quarantaine plaatsen van alle gordijnen en stoffen bureaustoelen op de afdeling, het inzetten op dagelijks vervangen van beroepskledij en de inschakeling van het Fonds van Beroepsziekten.

Indien er herval werd vastgesteld bij medewerkers of patiënten werd er 2 keer een 3-daagse behandeling met Benzylbenzoaat opgestart of een behandeling met ivermectine, dit met een tussentijd van 1 week.

Zoals in de literatuur beschreven, heeft scabiës een impact op de kwaliteit van leven door de symptomen en gevoelens die gepaard gaan met een besmetting en door het effect op relaties, slaap, werk en studie (5,9,10). Om de psychologische belasting te verlagen werd er in het AZV ingezet op correcte en duidelijke communicatie naar alle betrokkenen op juiste tijdstippen. Alsook werd er een psycholoog ter beschikking gesteld om eventuele verdere begeleiding op te starten bij medewerkers en nog gehospitaliseerde patiënten.

Stap 10: blijvende surveillance en opvolging
Na implementatie van controle- en preventiemaatregelen dient er gedurende een vooraf afgesproken periode blijvende opvolging te zijn (6).

Nadat alle maatregelen genomen werden om de scabiës uitbraak in te dijken, werd ingezet op opvolging van herval en nieuwe gevallen gedurende 6 weken na het laatste personeelslid of de laatste gehospitaliseerde patiënt waarbij scabiës werd vastgesteld. De surveillance werd bewerkstelligd door blijvende actieve bevraging van symptomen door de dienst Ziekenhuishygiëne en de bedrijfsarts bij medewerkers met en zonder klachten. Opgenomen patiënten op Geriatrie B0 en C0 werden tevens dagelijks bevraagd naar symptomen van jeuk en indien nodig werden er verdere maatregelen genomen rond isolatie en behandeling.

Er waren nog verschillende hervallen bij medewerkers en patiënten gedurende een periode van 12 weken, alsook bij patiënten en medewerkers die ondanks hun preventieve behandeling toch gediagnosticeerd werden met scabiës. Na een stabielere periode, ontstonden er meermaals kleine uitbraken in 2022 door hervallen medewerkers of patiënten. Een blijvende waakzaamheid naar symptomen bij medewerkers en patiënten werd behouden, inclusief een extra bevraging naar klachten op de dienst spoedgevallen bij opname van geriatrische patiënten en de ontwikkeling van e-learnings rond scabiës voor medewerkers. 

Discussie en besluit

De scabiës uitbraak in het AZV werd veroorzaakt door een index-patiënt met scabiës Norvegica, waardoor verdere verspreiding naar medewerkers en patiënten door vluchtig contact met de index-patiënt of door contact met besmette medewerkers plaatsvond. De mate van verspreiding werd vermoedelijk negatief beïnvloed doordat de index-patiënt een oncologische problematiek had, langdurig opgenomen was, zwaar zorgbehoevend was en de diagnose pas na overlijden gesteld werd.

Zoals tevens gemerkt in het AZV bemoeilijkte de complexe diagnosestelling bij risicocontacten met klachten een snelle en efficiënte aanpak. Sinds 2022 wordt er in België meer gebruik gemaakt van microscopisch onderzoek van huidschilfers en van de scabiës PCR (Polymerase chain reaction). Onderzoek van de RIVM (2017) toont aan dat bij de aanwezigheid van een verdacht klinisch beeld in 76% van de gevallen de diagnose niet bevestigd kan worden met microscopie/PCR. Strikte diagnosestelling via klinisch beeld zorgt bijgevolg voor veel vals-positieve diagnoses. De mate van klinische verdenking bij zeer verdachte klachten blijkt wel sterk geassocieerd met de kans op een positieve PCR-uitslag (69%). De scabiës-PCR detecteert niet enkel DNA van levende mijten, maar ook van dode mijten en feces van mijten. Daardoor is de PCR geen goede techniek om het effect van een behandeling op te volgen. Er is meer onderzoek nodig naar de termijn van de aanwezigheid van scabiës DNA in huidschilfers na behandeling (11). Sinds midden 2022 wordt er, bij medewerkers of gehospitaliseerde patiënten van het AZV, op regelmatige basis een PCR-test uitgevoerd. Dit indien scabiës niet kan uitgesloten worden op basis van klinische symptomen of op basis van microscopische diagnostiek.

Een tweede struikelblok bij de aanpak van deze scabiës uitbraak bleek de aanwezigheid van angst te zijn. Vermits scabiës in 2021 een nog niet veel voorkomend probleem was en er dus weinig kennis rond was in het AZV, zorgde dit voor veel gevoelens van verdriet, angst en paniek bij de medewerkers van de betrokken afdelingen. Ondanks dat er werd ingezet op open en duidelijke communicatie, beschikbaarheid van de dienst Ziekenhuishygiëne en inzet van psychologen, bleef het psychologische aspect meespelen. Zo werd opgemerkt dat medewerkers extreem angstig waren om zelf scabiës te krijgen en dit door te geven aan gezinsleden en patiënten. Hierdoor deden sommige asymptomatische medewerkers, die een preventieve behandeling moesten ondergaan op dag 7 na de eerste behandeling van de symptomatische medewerkers, hun behandeling reeds op dag 5.

Door de grootte van de uitbraak was er weinig controle over de preventieve en curatieve behandelingen van risicopatiënten die reeds ontslagen waren uit het ziekenhuis. Niet alle bestelde tubes permetrine-crème werden opgehaald door de gecontacteerde patiënten of familieleden. Bij heropname van deze risicopersonen werd steeds bevraagd of zij de behandeling uitgevoerd hadden, maar op regelmatige basis bleek dit niet het geval. Sporadisch werd een risicocontact symptomatisch heropgenomen na enige tijd, dit met of zonder preventieve behandeling. Opvolging van externen was voor de dienst Ziekenhuishygiëne niet mogelijk, maar bij toekomstige uitbraken kan het Hospital Outbreak Support Team (HOST) Zuidwest-Limburg of het Agentschap Zorg & Gezondheid hierin een rol spelen.

Voor elk risicocontact werd initieel 1 tube permetrine-crème besteld. Interne medewerkers die niet voldoende hadden met 1 tube crème, konden contact opnemen met de dienst Ziekenhuishygiëne voor een tweede tube, zoals ook aangegeven in de bijsluiter (12). Bij de reeds ontslagen patiënten was er geen controle of het lichaam met voldoende crème werd ingesmeerd. Sinds de uitbraak van 2021 wordt de regel gehanteerd dat grotere en corpulente personen steeds 2 tubes permetrine-crème ontvangen per behandeling.

Bij herval van een medewerker of patiënt tijdens en na de uitbraak werd een behandeling met benzylbenzoaat of ivermectine voorgeschreven. Benzylbenzoaat werd sporadisch gebruikt, bij medewerkers en patiënten waar het niet als limiterend gezien werd om deze 2 keer 3-daagse kuur te doorlopen. Ivermectine werd bekomen via het buitenland bij resistentie of contra-indicaties voor permetrine en benzylbenzoaat. Sinds november 2022 is ivermectine ook verkrijgbaar in België. De voorkeursbehandeling voor scabiës van het Agentschap Zorg & Gezondheid werd in juli 2022 aangepast. Hierbij wordt niet enkel permetrine als voorkeurspreparaat opgegeven, maar kan er tevens meteen benzylbenzoaat opgestart worden. Bij therapiefalen of bij contra-indicaties voor de voorkeursbehandelingen, kan ivermectine worden opgestart (13). 

Vermits de vermoedelijke stijging van de prevalentie van scabiës in de Tongerse bevolking, werd scabiës meegenomen in het opleidingstraject van ziekenhuismedewerkers via e-learning en via fysieke inscholing. Informatie verlenen omtrent scabiës blijft belangrijk binnen het AZV en het ziekenhuisnetwerk andreaz via het HOST Zuidwest-Limburg. Dit door e-learnings voor medewerkers van chronische zorginstellingen, voor huisartsen en andere betrokkenen, fysieke opleidingen, updates van het aantal scabiës uitbraken, de ontwikkeling van behandelplannen, … (14).

Bovenstaand beschreven uitbraak geeft aan dat snel, maar gestructureerd handelen één van de belangrijkste aspecten is binnen uitbraak management.

Bronnen

1) Centers for Disease Control and Prevention (2010). Parasites – Scabies. Geraadpleegd op 17 februari 2023, van CDC – Scabies

2) World Health Organization (2020). Scabies. Geraadpleegd op 17 februari 2023, van https://www.who.int/news-room/fact-sheets/detail/scabies#:~:text=Prevalence%20estimates%20in%2c0the%20recent,Recurrent%20infestations%20are%20common.

3) Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (2022). Scabiës richtlijn. Geraadpleegd op 17 februari 2023, van https://lci.rivm.nl/richtlijnen/scabies

4) Agentschap Zorg & Gezondheid (z.d.). Scabiës (schurft), collectieve infectie. Geraadpleegd op 17 februari 2023, van https://www.zorg-en-gezondheid.be/scabies

5) Aždajic, M., Bešlic, I., Gašic, A., Ferara, N., Pedic, L., Lugovic-Mihic, L. Increased scabies incidence at the beginning of the 21st century: What do reports from Europe and the world show. Life (2022),  doi: https://doi.org/10.3390/life12101598

6) Centers for Disease Control and Prevention  (2016). Lesson 6: Investigating an Outbreak. Geraadpleegd op 17 februari 2023, van Principles of Epidemiology: Lesson 6, Section 2|Self-Study Course SS1978|CDC

7) World Health Organization (2022). Principles and steps of an outbreak investigation. Geraadpleegd op 17 februari 2023, van Principles and steps of an outbreak investigation (who.int)

8) Agentschap Zorg & Gezondheid (2018). Folder Schurft (of scabiës). Geraadpleegd op 17 februari 2023, van Folder Schurft (of scabiës) | Zorg en Gezondheid (zorg-en-gezondheid.be)

9) Jin-gang, A. et al. Quality of life of patients with scabies. J Eur Acad Dermatol Venereol (2010)., doi: 10.1111/j.1468-3083.2010.03618.x.

10) Trettin, B., Lassen, J., Andersen, F, Agerskov, H. The journey of having scabies – a qualitative study. Journal of Nursing Education and Practice (2019)9:2. 

11) Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (2017). Scabiës – PCR bij uitbraken binnen zorgorganisaties. Geraadpleegd op 18 februari 2023, van Scabiës-PCR bij uitbraken binnen zorgorganisaties / IB 12-2017 | RIVM

12) Pharma (2020). Zalvor. Geraadpleegd op 18 februari 2023, van E-Compendium

13) Agentschap Zorg & Gezondheid (2022). Aanpassing behandelingsrichtlijn scabiës – brief huisartsen en dermatologen. Geraadpleegd op 18 februari 2023, van Scabiës (schurftmijt) (zorg-en-gezondheid.be)

14) Hospital Outbreak Support Team Zuidwest Limburg (2022). Tools en procedures – Scabiës. Geraadpleegd op 18 februari 2023, van Tools en procedures – HOST Zuid-West Limburg (hostzwl.be)

Noot van de redactie

(Y. Glupczynski)

In het artikel over een epidemie scabiës norvegica in het AZ Vesalius brengt E. Coeman verslag uit over zijn positieve ervaring met het gebruik van een PCR-test om de diagnose van scabiës te bevestigen bij personen met risicocontacten (patiënten of zorgpersoneel). Hij benadrukt de superioriteit van deze techniek ten opzichte van de conventionele klinische diagnose, die vaak te kampen heeft met vals-positieve resultaten.

Sinds de COVID-19-epidemie worden moleculaire tests op basis van de PCR-techniek steeds vaker gebruikt voor de diagnose van veel infectieziekten. Deze tests bieden vaak het gecombineerde voordeel van een uitstekende gevoeligheid en specificiteit en ze maken een snelle diagnose mogelijk, aangezien ze op grote schaal beschikbaar en gemakkelijk te gebruiken zijn (commerciële kits). De verbeterde gevoeligheid van de PCR-test die in het artikel wordt gemeld, is zeker interessant, maar het ontbreekt aan perspectief met betrekking tot de werkelijke prestaties van de PCR-test, omdat er tot nu toe weinig onderzoeken zijn uitgevoerd bij grote series patiënten met scabiës (verschillende klinische presentaties, verschillende populaties waaronder oudere patiënten met atypische klinische presentaties, enz.).

De weliswaar veelbelovende diagnose door middel van PCR vervangt niet het klinische onderzoek, en dit laatste, gekoppeld aan de visualisatie van de schurftmijten of eitjes door lichtmicroscopie of dermoscopie, blijft essentieel in de eerstelijnsdiagnose van gevallen van scabiës.1 Tot slot zijn de PCR-tests die tot nu toe werden geëvalueerd, niet gestandaardiseerd en er werden verschillende formaten (met verschillende doelgroepen van DNA van Sarcoptes Scabei) voorgesteld.2  Aangezien er geen enkele commerciële test bestaat en er in België geen terugbetaling voorzien is, is de PCR-test voor de diagnose van scabiës niet beschikbaar in de meeste laboratoria.

De lezers die geïnteresseerd zijn in dit onderwerp, kunnen meer informatie vinden in twee recente overzichtsartikelen over de diagnose van scabiës en de rol van de verschillende laboratoriumtechnieken, waaronder PCR.

Referenties

1. Engelman D, Yoshizumi J, Hay RJ et al.  The 2020 International Alliance for the Control of Scabies Consensus Criteria for the Diagnosis of Scabies. Br J Dermatol. 2020 Nov;183(5):808-820.

2. Siddig EE, Hay R. Laboratory-based diagnosis of scabies : a review o f the current status. Trans R Soc Trop Med Hyg. 2022 Jan 19; 116(1): 4-9.