◄ Terug naar inhoud

Preventie van nosocomiale urineweginfecties die verband houden met een urinaire verblijfskatheter op de afdelingen Intensieve Zorgen en Geriatrie in een Brussels openbaar ziekenhuis: procesaudits, kennis van het personeel en perspectieven voor verbetering

Samir Habib en Zohra Azmani - verpleegkundigen in infectiepreventie en -controle, Iris Ziekenhuizen Zuid

Inleiding

De prevalentie van urineweginfecties (UWI’s) tijdens de zorgverlening is een groot probleem voor de volksgezondheid. Ze komen op de tweede plaats na infecties van de luchtwegen en ze vertegenwoordigen ongeveer 21% van alle zorginfecties in België (ECDC-PPS, 2017). Deze infecties worden voornamelijk veroorzaakt door enterobacteriën behorende tot de spijsverteringsflora van de patiënt. Zij zijn verantwoordelijk voor 60% van de gevallen van de nosocomiale kathetergerelateerde urineweginfecties (endogene bron).

In zijn publicatie van 2017 meldt de Hoge Gezondheidsraad (HGR, advies nr. 8889) dat ongeveer 70-80% van alle UWI’s in ziekenhuizen verband houdt met het gebruik van een urinaire katheter. Er wordt ook opgemerkt dat er voor 21 tot 38% van de urinaire katheters geen gerechtvaardigde indicatie is en dat 31 tot 47% van deze katheters te lang wordt gebruikt.

Urineweginfecties kunnen leiden tot ernstige complicaties bij de patiënt, zoals pyelonefritis en prostatitis (Ben Arab et al. 2007) of een progressie naar chronisch nierfalen (Page en Espinassea, 2010). Ze zijn ook verantwoordelijk voor 4-20% van alle gevallen van sepsis in de ziekenhuisomgeving (Schmitz et al. 2017, Hammami en Lambert, 2014,) en zouden aan de basis liggen van 5 à 13% van de toegeschreven sterfte (Salmasian et al. 2019, Bindu et al. 2020, Arcens et al. 2018). 

Naast de individuele gevolgen, kunnen nosocomiale kathetergerelateerde urineweginfecties, ook grote gevolgen hebben op collectief vlak. Zij vormen binnen het ziekenhuis een heus reservoir van bacteriën, die vaak multiresistent zijn aan antibiotica en aanleiding kunnen geven tot kruisbesmettingen (Gardner en Mitchell, 2017). De antimicrobiële resistentie bemoeilijkt ook de behandeling van de patiënten. 

Nosocomiale urineweginfecties hebben ook een aanzienlijke economische impact. Het Federaal Kenniscentrum voor de Gezondheidszorg (KCE, 2008) raamt de jaarlijkse kosten van de nosocimiale urineweginfecties voor de ziekteverzekering in België op bijna 80 miljoen euro. Deze extra uitgaven hangen samen met een verlenging van de hospitalisatieduur met gemiddeld 6,7 dagen per infectie en met 167.000 extra hositalisatiedagen per jaar (Vrijens et al. 2009). 

Dit artikel is gebaseerd op een studie in het kader van een eindwerk (zie bijgevoegde bibliografie van het eindwerk) die is uitgevoerd in het kader van het jaarlijkse actieplan 2022 van het team Infectiepreventie en -controle (IPC), meer bepaald op de afdelingen Geriatrie en Intensieve Zorgen van de 3 sites van de Iris Ziekenhuizen Zuid. Met het opduiken van COVID-19 in 2020 ging de prioriteit van de dienst IPC immers uit naar het beheer van de verschillende aspecten van de pandemie (surveillance, clusterbeheer, opleidingen, enz.), terwijl bepaalde aspecten in verband met de preventie van zorginfecties werden opgeschort. De keuze van de eenheden Geriatrie en Intensieve Zorgen is gebaseerd op de analyse van de gegevens verstrekt door het laboratorium in verband met de prevalentie van nosocomiale urineweginfecties in deze eenheden (figuur 1), rekening houdend met andere risicofactoren voor infecties zoals de leeftijd van de patiënten, de verblijfsduur, de aanwezigheid van co-morbiditeiten en de veelheid aan technische procedures en betrokken personen. 

Figuur 1: Gegevens over opname-eenheden: Verdeling van de nosocomiale zorginfecties in 2020 en 2021 in functie van de eenheid

 

 

 

 

 

De belangrijkste doelstellingen van deze studie bestaan enerzijds uit het testen van de kennis van de verpleegkundigen over de preventieve maatregelen die verband houden met de urinaire verblijfskatheter in drie situaties: vóór, tijdens en na de plaatsing van de katheter, en anderzijds het evalueren van hun professionele praktijken bij de patiënten die dit type katheter hebben. 

De volgende drie onderzoeksvragen werden gesteld:

1.Wat is de prevalentie van kathetergerelateerde urineweginfecties in het ziekenhuis in de voorgaande jaren (2020 en 2021) en welke eenheden worden het meest getroffen? 

2.Past het verpleegkundig personeel de preventieve maatregelen – zoals beschreven in de interne procedure
– toe bij patiënten die een urinaire verblijfskatheter
nodig hebben?

3.Heeft het verpleegkundige personeel de nodige kennis over de preventie van nosocomiale urineweginfecties? 

Methodologie

Er werden procesaudits uitgevoerd bij de patiënten (observatie van de patiënten aan de hand van een auditrooster). Tevens werd het elektronisch patiëntendossier (EPD) geanalyseerd. Daarnaast werden de resultaten van het microbiologisch laboratorium retrospectief bestudeerd en werd een vragenlijst voor kennisbeoordeling uitgedeeld aan de verpleegkundigen die werkzaam zijn in de afdelingen Geriatrie en Intensieve Zorgen. 

Voor elk van de onderzoeksvragen werd een onderzoeksinstrument ontwikkeld.

• Om het aantal en de verdeling van kathetergerelateerde urineweginfecties binnen het ziekenhuis te evalueren, werd een retrospectieve studie uitgevoerd aan de hand van de resultaten die werden geregistreerd in de database van het microbiologische laboratorium van de Iris Ziekenhuizen Zuid.

• Om de naleving van de aanbevelingen door (en de competenties van) de zorgverleners te beoordelen, werden procesaudits uitgevoerd. Hiervoor werd een auditrooster opgesteld op basis van de interne procedure. Dit rooster omvat de onderdelen van de 3 care bundles (multimodale aanpak, 3-5 evidence-based praktijken die gelijktijdig en continu worden uitgevoerd – zie figuur 2).  

Figuur 2: Care bundles voor de urinaire verblijfskatheter  

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Er zijn in totaal 17 te observeren items die kunnen worden gegroepeerd in 4 hoofdthema’s. Het gaat om gegevens die verband houden met: 1) de plaatsing (plaats en indicatie), 2) de duur van de katheterisatie (in dagen), 3) het gebruik van adequaat materiaal (type katheter, opvangzak, leiding en  afvoerklep), 4) het elektronisch patiëntendossier (24-uurs diurese, opvolging van de diurese volgens schema en planning van de verwijdering van de katheter).

• Voor de kennisbeoordeling van de verpleegkundigen werd een anonieme vragenlijst (gesloten vragen) opgemaakt die online werd aangeboden (in Google Forms®). Het is een relatief kort en gemakkelijk in te vullen instrument. Hiermee kan een groot aantal respondenten worden bereikt en kan een gestandaardiseerde analyse van de gegevens worden uitgevoerd (extractie van antwoorden in Excel®-formaat). De vragen zijn afkomstig van de enquête die in 2018 werd uitgevoerd door BAPCOC in zorginstellingen. Ze zijn geformuleerd als een reeks beweringen waarvoor wordt gevraagd aan te duiden of deze juist of onjuist zijn of dat het antwoord niet gekend is.

De steekproef van zorgverleners omvat enkel verpleeg-kundigen die in de twee geselecteerde diensten werken op basis van de analyse van de laboratoriumresultaten, nl. Intensieve zorgen en Geriatrie. De steekproef van patiënten die via de audit werden geobserveerd, is gericht op patiënten met een urinaire verblijfskatheter in de drie eenheden van de dienst Intensieve Zorgen (20 erkende bedden) en de vier eenheden van de dienst Geriatrie (96 erkende bedden). De factoren die in aanmerking worden genomen zijn: de leeftijd van de patiënten, de aanwezigheid van co-morbiditeit, de veelheid aan technische procedures, de veelheid aan betrokken personen en de verblijfsduur. 

De vragenlijst werd verzonden nadat de audits waren uitgevoerd. Voor het verzamelen van de antwoorden werd een termijn van 15 dagen vooropgesteld. In totaal werden 75 verpleegkundigen bevraagd. Deelname aan de vragenlijst is anoniem en de resultaten worden vertrouwelijk behandeld en uitsluitend gebruikt voor verbeteringsdoeleinden.

Deze studie kon in enkele maanden tijd worden gerealiseerd: 

• 1 tot 15 juli 2022: uitvoering van de audits;

• 15 tot 31 juli 2022: verspreiding van de vragenlijst en verzameling van de antwoorden;

• augustus 2022: eerste analyse van de resultaten en opstelling van het praktische gedeelte;

• september 2022: besprekingen, conclusies en afsluiting.

Resultaten

A. Prevalentie en verdeling van kathetergerelateerde urineweginfecties in het ziekenhuis

Een retrospectieve studie werd uitgevoerd aan de hand van de resultaten die werden geregistreerd in de database van het microbiologische laboratorium van de Iris Ziekenhuizen Zuid.

Volgende demografische en biologische gegevens werden geregistreerd: geslacht, leeftijd, datum van opname van de patiënt, aanwezigheid van een positieve urinekweek, aard van de geselecteerde kiem(en).

Figuur 3: Demografische gegevens van de patiënten

 

 

Voor de jaren 2020 en 2021 merken wij op dat nosocomiale urineweginfecties meer vrouwen (61,5% = gemiddelde over 2 jaar) treffen dan mannen (38,5%) in de Iris Ziekenhuizen Zuid. De verhouding tussen mannen en vrouwen is in 2021 ongeveer 2:1. Wij stellen ook vast dat het percentage van deze infecties aanzienlijk hoger is na de leeftijd van 65 jaar (grootorde ±90%).

Figuur 4: Gegevens over de hospitalisatiedagen

 

 

Wij stellen vast dat in meer dan 75% van de gevallen nosocomiale urineweginfecties optreden na 6 dagen hospitalisatie . Slechts een kwart van deze infecties treedt op tussen 48 uur en 6 dagen hospitalisatie. Helaas beschikken wij niet over de nodige gegevens om te weten of de patiënten bij opname al dan niet een urinaire verblijfskatheter hadden.

Figuur 5 toont dat de enterobacteriën van de spijsverteringsflora overheersen en dat E. coli de belangrijkste bacterie is die in 2020 en 2021 werd geïdentificeerd. Wat de andere micro-organismen betreft, merken we een stijging van het aantal Pseudomonas aeruginosa, Proteus mirabilis en Enterococcus faecium in 2021, terwijl het aantal isolaten van Klebsiella pneumoniae eerder stabiel blijft over de 2 jaren. 

Figuur 5: Microbiologische gegevens – belangrijkste micro-organismen verantwoordelijk voor nosocomiale urineweginfecties in 2020 en 2021

 

 

 

 

B.audits

Voor het auditrooster van de patiënten werden de verschillende items (zie figuur 2 Care bundles) gegroepeerd in 4 grote categorieën: de plaatsing van de urinaire verblijfskatheter (plaats en indicatie), de duur van de katheterisatie (in dagen), het gebruikte materiaal (type katheter, opvangzak, leiding en afvoerklep), het elektronisch patiëntendossier (24 uur diurese, monitoring van de diurese volgens schema en plnning van de verwijdering van de katheter). 

Deze controles werden in twee fasen uitgevoerd: het verzamelen van informatie uit het elektronisch patiëntendossier en in tweede instantie de eigenlijke observaties. De controles werden ook gelijktijdig door twee waarnemers uitgevoerd, zodat er telkens twee verschillende visies mogelijk waren. Zo konden 24 opportuniteiten worden waargenomen: 14 op de dienst Geriatrie en 10 op de dienst Intensieve Zorgen.

De gegevens die ons vooral interesseren in het elektronisch patiëntendossier zijn deze die verband houden met de surveillance van de diurese. 

Figuur 6: Surveillance van de diurese

 

 

 

 

De surveillance bestaat erin om na te gaan of er geen belemmeringen zijn voor de afloop van de urine (om te voorkomen dat de urine naar de blaas terugkeert) en of de patiënt goed wordt gehydrateerd, tenzij er hiervoor een contra-indicatie is. Wat de verwijdering van de katheter betreft, moet in het dossier van de patiënt dagelijks worden nagegaan of de katheter nog noodzakelijk is. Ondanks de 100% (24/24) aanwezigheid van een opvolging per uur van de urinaire verblijfskatheter in het EPD (in beide eenheden), kunnen we vaststellen dat de totale 24-uurs diurese niet correct was in 64% (9/14) van de gevallen op de dienst Geriatrie en in 40% (4/10) van de gevallen op de dienst Intensieve Zorgen. 

In het dagelijkse medisch verslag van de 24 geraadpleegde dossiers hebben wij enkel aantekeningen gezien waarin de aanwezigheid van een urinaire verblijfskatheter werd vermeld, terwijl in geen enkel dossier de dagelijkse beoordeling van de noodzaak om de katheter te behouden of ten minste een schatting van de datum van verwijdering werd vermeld.

De proportie van de patiënten met een urinaire verblijfskatheter verschilt tussen de 2 afdelingen. Ook de indicaties voor het plaatsen van een urinaire verblijfskatheter is verschillend: op de afdeling Geriatrie worden urinaire verblijfskatheters geplaatst omwille van urineretentie, op de afdeling Intensieve Zorgen omwille van het opvolgen van de vochtbalans (in-uit).

Figuur 7: Waar werd de urinaire katheter geplaatst?

 

 

 

 

Bijna de helft van de urinaire verblijfskatheters (54 %; 13/24) wordt geplaats op de afdeling Intensieve Zorgen en de afdeling Geriatrie, met respectievelijk 60% (6/10) en 50% (7/14). Dit betekent dat de andere helft (45%; 11/24) buiten deze eenheden wordt geplaatst. Uit de analyse van de verzamelde gegevens blijkt dat slechts één van de 11 (9%) katheters in de operatiezaal werd geplaatst, dat 2 van de 11 (18%) reeds een katheter hadden bij opname en dat de overige urinaire verblijfskatheters (72,7%; 8/11) op de dienst spoedgevallen werden geplaatst. Deze vaststellingen zijn belangrijk in een preventieprogramma dat gericht is op het verminderen van de kathetergerelateerde urineweginfecties en dit vanaf het moment waarop ze worden geplaatst tot het moment van hun verwijdering. 

Figuur 8: Incontinentie en indicatie voor plaatsing – aantal incontinente patiënten met een urinaire verblijfskatheter

 

 

 

 

Uit figuur 8 blijkt dat op de afdeling Geriatrie 57% (8/14) van de patiënten met een urinaire verblijfskatheter een gekende urine-incontinentie had. Ter vergelijking, op de dienst Intensieve Zorgen waren alle patiënten (10/10) continent vóór de plaatsing van de katheter. Hoe kunnen we dat verschijnsel verklaren, vooral omdat incontinentie geen indicatie is voor plaatsing, behalve in het geval van open wonden ter hoogte van het heiligbeen of het perineum om de genezing ervan te bevorderen? Dankzij de informatie uit het EPD en verwijzend naar ons auditrooster hebben wij vastgesteld dat de twee aanvankelijk ‘niet-gekende’ indicaties voor plaatsing en de enige aanvankelijk ‘andere’ indicatie verband houden met incontinentie.

Wij hebben vastgesteld dat 2 indicaties niet meer zijn aangepast aan de geriatrische context “Surveillance bij aankomst en vertrek op de afdeling Intensieve Zorgen». Om dit te begrijpen hebben wij deze gegevens vergeleken met de gegevens in het elektronisch patiëntendossier (EPD) en het auditrooster. De verklaring schuilt in het feit dat deze katheters aanvankelijk werden geplaatst op de afdeling Intensieve Zorgen voor een correcte opvolging van de diurese in het kader van urine-incontinentie en dat ze zijn blijven zitten ondanks het einde van de indicatie, wellicht voor het comfort van de patiënt. 

In totaal wordt 35,7% (5/14) van de urinaire verblijfskatheters op de afdeling Geriatrie onterecht geplaatst in het kader van incontinentie en 21,4% (3/14) van de indicaties voor plaatsing combineert incontinentie met andere gerechtvaardigde indicaties. Daarom is het belangrijk om altijd na te gaan of er andere alternatieven voor katheterisatie zijn en om de indicaties voor katheterisatie zoals beschreven door de HGR (2019) en de CDC (2019) te volgen. 

Wij konden dus bevestigen dat in totaal 41,6% (10/24) van de urinaire verblijfskatheters in de 2 betrokken afdelingen geen enkele indicatie meer hadden en dus niet meer nodig waren. Het is dus belangrijk om dagelijks te evalueren of het behoud van de katheter noodzakelijk is.

Ook moet worden opgemerkt dat de duur van de urinaire verblijfskatheter meer dan 6 dagen bedroeg bij 57% van de geriatrische patiënten en bij 43% van de patiënten in de afdeling Intensieve Zorgen. Deze vaststelling is belangrijk omdat de duur van de katheterisatie een bepalend element is in de preventie van kathetergerelateerde urineweginfecties.

Aangezien de katheters verschillende diameters kunnen hebben en uit verschillende materialen vervaardigd kunnen zijn, hangt de keuze van de katheter af van de kleur van de urine en de leeftijd van de patiënt. Het materiaal van de katheter is van fundamenteel belang. Er zijn katheters in siliconen en in latex. De latex katheters zijn voor gebruik van korte duur (minder dan 7 dagen) en de siliconen katheters voor een langdurig gebruik van maximaal 3 maanden. 

Tijdens de audit werd vastgesteld dat de keuze van de diameter in 100% van de gevallen (24/24) adequaat was, terwijl de keuze van het materiaal (latex katheter) in bijna de helft van de gevallen 43,8% (11/24) niet adequaat was. Dit resultaat stemt tot nadenken. De latex katheters impliceren niet alleen het risico van een mogelijk ernstige allergie, ze kunnen ook de slijmvliezen prikkelen, de vorming van biologische afzettingen bevorderen en zo het risico op urineweginfecties vergroten.

Figuur 9: Fixatie van de katheter

 

 

 

 

 

In verschillende publicaties wordt aangedrongen op het fixeren van de katheter  om de afloop van de urine te verbeteren en om trauma aan de urethra te voorkomen en aldus infecties te vermijden. Past het verpleegkundige personeel de preventieve maatregelen zoals beschreven in de interne procedure toe bij de patiënten met een urinaire verblijfskatheter? We zien nog altijd tekortkomingen op dat vlak. De resultaten van onze vaststellingen zijn erg teleurstellend, want in totaal werd 75% van de katheters niet gefixeerd.

Figuur 10: Opvangzak en leiding

 

 

 

 

Als we de plaatsing van de opvangzak en de leiding bekijken, kunnen we 3 conclusies trekken:

• De praktijken op de afdeling Intensieve Zorgen zijn beter dan op de afdeling Geriatrie;

• De resultaten op deze 2 afdelingen zijn zeer ongunstig om de volgende redenen: 

-28,6% (4/14) van de zakken bevond zich niet in aflopende
positie op de afdeling Geriatrie en 11,1% (1/9) op de afdeling Intensieve Zorgen; 
-Op de afdeling Geriatrie was 50% (7/14) van de opvangzakken opgehangen aan het bed en 60% (6/10) op de afdeling Intensieve Zorgen;
-92,9% (13/14) van de afvoerkleppen was onbeschermd op de afdeling Geriatrie en 60% (6/10) op de afdeling Intensieve Zorgen; 
– In 71,4% (10/14) van de gevallen was de leiding gebogen op de afdeling Geriatrie en in 70% (7/10) op de afdeling Intensieve Zorgen;

• Op beide afdelingen is in 100% (14/14; 10/10) van de gevallen de zak niet voor 2/3 gevuld (gunstige observatie).

Voor de evaluatie van de naleving van de aanbevelingen door de zorgverleners bleek uit de procesaudits welke praktijken voor, tijdens en na de plaatsing werden toegepast. 

We kunnen concluderen dat de audits relatief bevredigende resultaten opleveren. De professionele praktijken van het verpleegkundige personeel zijn gemiddeld (mediane score 17/23). 

C. Theoretische kennis van de verpleegkundigen 

Het deelnamepercentage aan de vragenlijst bedraagt ongeveer 50% (37/75), wat vrij laag is en beter zou kunnen. Dit illustreert het belang om verpleegkundigen bewust te maken van de nood aan permanente verbetering van de patiëntenzorg.

Figuur 11: Socio-demografische kenmerken van de geïnterviewde personen

 

 

 

 

De belangrijkste elementen van de vragenlijst, die hieronder worden gepresenteerd, stemmen tot nadenken. 

• Meer dan de helft van de respondenten was niet op de hoogte van het bestaan van een interne procedure betreffende de preventie van infectierisico’s die verband houden met de urinaire verblijfskatheter, dit ondanks verschillende acties die werden opgezet door het team voor infectiepreventie en -controle en ondanks de aanwezigheid van een interne online bibliotheek (ENNOV) die alle interne procedures bevat en gemakkelijk toegankelijk is. Dit resultaat doet vragen rijzen over de organisatie en communicatie die in een permanent verbeteringsproces onder de loep zou genomen moeten worden. 

• Onze steekproef van verpleegkundigen beschikt over het algemeen over een goede theoretische kennis van de preventieve maatregelen voor, tijdens en na de plaatsing van een urinaire verblijfskatheter, met een gemiddelde van 17,2 punten op 23, een mediaan van 17/23 en een range (min max): 11 – 23 punten. 

Bij vergelijking van het gemiddelde van elke steekproef (Geriatrie: 16,8; Intensieve Zorgen: 17,6) kunnen we concluderen dat er geen groot verschil is tussen beide afdelingen. Sommige vaststellingen zijn echter moeilijk te verklaren aan de hand van de antwoorden op de vragenlijst. Verschillen in praktijk (keuze van het materiaal, fixatie van de katheter, zak in aflopende positie, duur van de katheterisatie, enz.) zijn duidelijk gunstiger op de afdeling Intensieve Zorgen dan op de afdeling Geriatrie. 

Het kennisniveau van de verpleegkundigen van onze steekproef over de preventieve maatregelen is minder gunstig ‘vóór de plaatsing’, dan hun kennisniveau over de 2 andere categorieën (‘tijdens’ en ‘na de plaatsing’). Meer dan de helft van de respondenten (54,1%) weet namelijk niet dat er andere alternatieven bestaan bij neurogene blaasaandoeningen (met uitzondering van de intermittente katheterisatie) en 21,6% weet niet dat de condoomkatheter kan worden gebruikt voor de opvolging van het urinedebiet bij mannen. Hetzelfde geldt voor de keuze van het materiaal. Slechts 45,9% van de respondenten weet dat een latex katheter niet langer dan zeven dagen mag blijven zitten. Slechts 10,8% van de geïnterviewde verpleegkundigen kiest voor een juiste diameter. 

Bepaalde kennis over de preventieve maatregelen bij de ‘plaatsing’ en ‘na de plaatsing’ moet worden bijgewerkt. Van de respondenten weet 75,5% namelijk niet dat ontsmetting van de meatus met een waterig antisepticum niet meer nodig is en dat reiniging met steriel water volstaat. Bovendien wist 40% van de zorgverleners niet dat de opvangzak tijdens het transport van de patiënt na lediging neerwaarts gehouden moet worden. Uit deze resultaten blijkt dat de zorgverleners oude gewoonten – die zij op school of in groepsverband (binnen het team) hebben geleerd – opnemen in hun huidige zorgpraktijken. Daarom is het primordiaal om de kennis van verpleegkundigen bij te spijkeren in een preventieprogramma, zodat zij die nieuwe kennis – die gebaseerd is op onderzoek en evidentie – kunnen gebruiken om hun dagelijkse praktijken te verbeteren.

Conclusie

Na het analyseren en bespreken van de resultaten van de audits, de vragenlijst en de data verkregen via het interne microbiologische laboratorium, hebben we perspectieven voor verbetering gedefinieerd. Wij zijn bezig met het invoeren van verbeterstrategieën gericht op personeel, verzorgingsmateriaal en informatica (EPD).

De gezondheidscrisis die verband hield met SARS-COV-19 in 2020, heeft de wereld geschokt en bijgedragen tot radicale veranderingen in ons gedrag, sociale gewoonten en de werking van de ziekenhuizen. In het bijzonder moesten de IPC-teams en eerstelijnsdiensten het hoofd bieden aan dit nieuwe virus, dat een bedreiging vormde voor de mensheid en de volksgezondheid. Na twee jaar onafgebroken (en nog steeds niet gewonnen) strijd, heeft het IPC-team van de Iris Ziekenhuizen Zuid begin 2022 andere taken opgenomen, die integraal deel uitmaken van zijn vele verantwoordelijkheden, waaronder de preventie van zorggerelateerde infecties. In die zin hebben wij in ons jaarlijkse actieplan bijzondere aandacht besteed aan de preventie van nosocomiale kathetergerelateerde urineweginfecties, want deze infecties worden beschouwd als ongewenste voorvallen en kunnen deels worden voorkomen (30%, KCE, 2008).

Om onze doelstellingen te bereiken hebben wij een kwantitatief beschrijvend onderzoek uitgevoerd op de afdeling Intenstieve Zorgen en de afdeling Geriatrie. Deze studie maakt deel uit van een aanpak die gericht is op permanente verbetering op basis van het PDCA-cyclus (plan, do, check, act). Deze aanpak heeft ons in staat gesteld om de huidige situatie binnen de Iris Ziekenhuizen Zuid te inventariseren en vervolgens een verbeterplan te ontwikkelen dat beter aansluit bij de vastgestelde risico’s en de onderzoekspopulatie.

De resultaten van onze studie wijzen op een grote kloof tussen relatief goede kennis (mediane score 17/23) en de beroepspraktijken van de verpleegkundigen van de Iirs Ziekenhuizen Zuid die meerder lacunes aan het licht brengen (indicaties voor het plaatsen van een urinaire verblijfskatheter, type materiaal dat wordt gebruikt, duur van de urinaire verblijfskatheter, alternatieven voor de urinaire verblijfskatheter, enkele maatregelen voor de surveillance van het drainagesysteem: zak, type katheter, leiding, …). Om deze discrepantie beter te verklaren, moet de studie worden aangevuld met een kwalitatieve benadering die ons zal helpen om de ervaring van de zorgverleners te begrijpen, evenals de belemmeringen die hen ervan weerhouden om de aanbevelingen op te volgen. 

Gezien deze resultaten moeten bepaalde acties worden ondernomen. Onze strategie is gebaseerd op drie pijlers: mens, informatica en materiaal. Voorbeelden hiervan zijn: bewustmakingscampagnes, innovatie op het vlak van opleiding, multidisciplinaire samenwerking (gezondheidsmanagers, artsen, specialisten in infectieziekten, microbiologen, apotheek, dienst informatica en logistiek), versterking van de rol van referenten in de eenheden, het opzetten van een lokaal programma voor de surveillance van nosocomiale urineweginfecties bij gebrek aan een nationaal programma, en het betrekken van het management bij dit proces om het klimaat van veiligheid en kwaliteit te versterken door deze infecties te melden. De preventie van de zorginfecties (en in onze studie specifiek de nosocomiale kathetergerelateerde urineweginfecties) belangt niet alleen alle actoren in het ziekenhuis aan, maar ook voor de patiënt is een belangrijke rol weggelegd. Maar de vraag is hoe we onze patiënten erbij kunnen betrekken om dit soort infecties te verminderen en hoe we hen het best kunnen ondersteunen op weg naar empowerment.

Alvorens af te sluiten: in de loop van dit werk zijn verscheidene beperkingen aan het licht gekomen die niet te maken hebben met de (kwantitatieve) methode en die onder de aandacht moeten worden gebracht, zoals de beperkingen in de selectie van de steekproeven van zorgverleners die aan de vragenlijst hebben deelgenomen. Het gaat vermoedelijk om een selectiebias van ‘goede’ respondenten. Daarom moeten wij ons afvragen of onze steekproef een correcte afspiegeling is van de onderzoekspopulatie, aangezien het percentage deelname aan de vragenlijst laag is (grootorde 50%) en de resultaten van de beroepspraktijken minder goed zijn.

Ten slotte blijft het een feit dat, vanuit het oogpunt van een kwaliteitsaanpak, de verbeteringscyclus een permanent proces is, dat continu herzien wordt. Een bedrijfscultuur die gericht is op kwaliteit en veiligheid van de zorgverlening is innovatief en moet zich nieuwe doelen stellen op basis van de nieuwe resultaten, zelfs nieuwe uitdagingen. Daarom willen wij over drie maanden een nieuwe audit uitvoeren om de situatie en de genomen maatregelen te evalueren.

Bibliografie

1. Hoge Gezondheidsraad. Aanbevelingen inzake preventie, beheersing en aanpak van urineweginfecties tijdens de zorgverlening. Brussel: HGR; 2017. Advies nr. 8889. Beschikbaar op: https://www.health.belgium.be/nl/advies-8889-urineweginfecties PDF, online geraadpleegd op 20 februari 2022.

2. Vandael E, Catry B, Latour K. Point Prevalence Study of healthcare-associated infections and antimicrobial use in Belgian acute care hospitals: Results of the ECDC PPS 2017. Brussel, België: Sciensano; 2018. 34 p. Rapportnummer: D/2018/14.440/37. Beschikbaar op: http://www.nsih.be/

3. CDC. Device Associated Module on UTI. Urinary Tract Infection (Catheter-Associated Urinary Tract Infection [CAUTI] and Non-Catheter-Associated Urinary Tract Infection [UTI]) and Other Urinary System Infection [USI]) Events. 2019. Beschikbaar op: https://www.cdc.gov/nhsn/pdfs/pscManual/7pscCauticurrent. PDF, Online geraadpleegd op 3 april 2022.

4. Wereldgezondheidsorganisatie (WGO) Richtsnoeren over de belangrijkste onderdelen van nationale en acute zorgprogramma’s voor infectiepreventie en -controle. Wereldgezondheidsorganisatie. 2017. Beschikbaar op https://apps.who.int/iris/handle/10665/272850. PDF, geraadpleegd op 14 april 2022.

5. Wereldgezondheidsorganisatie (WGO), permanente opleiding van het gezondheidspersoneel, F.R. Abbatt, A. Mejia, Genève, 1990, ISBN 92 4 254220 2, 189p, online geraadpleegd op 11/08/2022 op https://apps.who.int/iris/bitstream/handle/10665/39499/9242542

6. Espinassea F, Page B, Cottard-Boullea B, Risques infectieux associés aux dispositifs médicaux invasifs, Revue francophone des laboratoires, november 2010 – Nr. 426, p. 51-59. 

7. Vrijens F, Hulstaert F, Gordts B, De Laet C, Devriese S, Van De Sande S, et al. Les infections nosocomiales en Belgique, volet II: Impact sur la mortalité et sur les coûts. Health Services Research (HSR). Brussel: Federaal Kenniscentrum voor de Gezondheidszorg (KCE); 2008. KCE-verslagen 102B (D/2009/10.273/02).

8. Hammami N, Lambert ML. Surveillance of bloodstream infections in Belgian hospitals: Annual report 2014. Brussel: Wetenschappelijk Instituut Volksgezondheid; 2015. HPI-rapportnummer: PHS/2015/031, Depositonummer: D/2015/2505/43.

9. Bindu R. Potugari, Peter E. Umukoro et al. Multimodal Intervention Approach Reduces Catheter-associated Urinary Tract Infections in a Rural Tertiary Care Center, Clinical Medicine & Research Volume 18, april 2020, nummer 4: 140-144.

10. Mitchell BG, Fasugba O, Gardner A, et al. Reducing catheter-associated urinary tract infections in hospitals: study protocol for a multi-site randomised controlled study. BMJ Open 2017;7:e018871. doi:10.1136/bmjopen-2017-018871.

11. Arcens M, Stirnemann J, et al. Epidémiologie et stratégies de prévention des complications liées au sondage urinaire, Rev Med Suisse 2018; 14: 1518-21 

12. Maki DG, Tambyah PA. Engineering out the risk for infection with urinary

catheters. Emerg Infect Dis 2001;7(2):342-47.48

13. Advani SD, Lee RA, Schmitz M, Camins BC. Impact of Changes to the National Healthcare Safety Network (NHSN) Definition on Catheter-Associated Urinary Tract Infection (CAUTI) Rates in Intensive Care Units at an Academic Medical Center. Infect Control Hosp Epidemiol. 2017;38(5):621-623.

14. Mitchell BG, Fasugba O, Gardner A, et al. Reducing catheter-associated urinary tract infections in hospitals: study protocol for a multi-site randomised controlled study. BMJ Open 2017;7:e018871. doi:10.1136/bmjopen-2017-018871.

15. Hammami B, Ben arab N, et al. Les infections urinaires nosocomiales. Etude de 48 cas, Rev Tun Infectiol, september 07, vol. 1, nr. 4, 16 – 21.

◄ Terug naar inhoud

Nieuwigheden

Wetenschappelijke agenda

  • maart 2024
  • 28/03
    BICS Symposium
  • april 2024
  • van 8/04 tot 11/04 || in Edinburgh
    The Microbiology Society Annual Conference
  • van 23/04 tot 24/04 || in Birmingham
    Infection and Prevention Control (IPC)
  • van 27/04 tot 30/04 || in Barcelona
    34th European Congress of Clinical Microbiology and infectious diseases
  • mei 2024
  • van 16/05 tot 17/05 || in Louvain-La-Neuve
    18ème Rencontre Internationale Francophone des Infirmiers et Infirmières (RIF)
Bekijk de volgende evenementen

Schrijf ook een artikel !

Vacatures

Onze partners

Flux RSS

Subscribe

REDACTIE

Ontdek de andere online nummers van het tijdschrift

Het volledige archief

Ontdek onze special

Uitwisseling van ervaringen